Traducciones de „terneer“ en el diccionario alemán » neerlandés

(Ir a neerlandés » alemán)

ˈfer·ner¹ [ˈfɛrnɐ] ADJ. elev.

ferner

verder

ferner

overig

ferner

nader

fernere Aufträge

verdere opdrachten [o. orders]

des Ferneren

verder

des Ferneren

bovendien

des Ferneren

voor de rest

ˈLer·ner(in) [ˈləːnə] SUST. m(f) LING.

Lerner(in)

(taal)leerder((taal)leerster) m (f)

ˈTer·ri·er <Terriers, Terrier> [ˈtɛri̯ɐ] SUST. m

Terrier

terriër

ter·ti·ˈär [tɛrˈ͜tsi̯ɛːɐ̯] ADJ.

1. tertiär elev.:

tertiär

tertiair

2. tertiär pey.:

tertiär

derderangs

Gui·ˈne·er(in) <Guineers, Guineer> [ɡiˈneːɐ] SUST. m(f)

Guineer(in)

Guineeër(Guineese) m (f)

ˈteu·er [ˈt͜ɔyɐ] ADJ.

1. teuer (hochpreisig):

teuer

duur

teuer

kostbaar

etw teuer bezahlen müssen

iets duur moeten betalen

zu teuren Preisen

tegen hoge prijzen

ein teurer Sieg fig.

een duur betaalde overwinning

jdn [o. jdm] teuer zu stehen kommen

iem heel wat (geld) kosten

jdn [o. jdm] teuer zu stehen kommen fig.

iem duur te staan komen

ein teuer erkämpfter [o. erkaufter] Sieg fig.

een duur betaalde overwinning

2. teuer elev. (geschätzt):

teuer

dierbaar

teuer

lief

meine Teure [o. Teuerste] hum.

mijn beste [o. lieve]

das ist mir lieb und teuer

dat is mij dierbaar

ˈTen·der <Tenders, Tender> [ˈtɛndɐ] SUST. m NÁUT.

Tender

tender

ˈLor·beer <Lorbeers, Lorbeeren> [ˈlɔrbeːɐ̯] SUST. m

1. Lorbeer BOT. (Baum):

Lorbeer

laurier(boom)

2. Lorbeer GASTR. (Gewürz):

Lorbeer

laurier(blad)

3. Lorbeer fig.:

(sich) auf seinen Lorbeeren ausruhen

op zijn lauweren rusten

ˈCor·ner <Corners, Corner> [ˈkɔːnə] SUST. m

1. Corner DEP. (Eckball):

Corner austr. suizo

hoekschop

Corner austr. suizo

corner

2. Corner FIN.:

Corner

corner

3. Corner (Ecke, Nische):

Corner

hoek

ˈTur·ner(in) <Turners, Turner> [ˈtʊrnɐ] SUST. m(f)

Turner(in)

turner(turnster) m (f)

Turner(in)

gymnast(gymnaste) m (f)

ˈFer·ne <Ferne, Fernen> [ˈfɛrnə] SUST. f

1. Ferne (Entfernung) kein pl.:

Ferne

verte

Ferne

afstand

in weiter Ferne

heel in de verte

in weiter Ferne

op grote afstand

2. Ferne:

Ferne (in ferner Zukunft)

verte

Ferne (in ferner Zukunft)

(verre) toekomst

Ferne (längst vergangen)

(verre) verleden nt

einen Plan in die Ferne rücken

een plan op de lange baan schuiven

schon in graue [o. nebelhafte] Ferne gerückt sein

reeds tot het grauwe [o. grijze] [o. verre] verleden behoren

3. Ferne elev. (ferne Länder) meist sing.:

Ferne

verafgelegen streek [o. land] nt

ein Gruß aus der Ferne

een groet uit verre streken

in die Ferne ziehen

de wijde wereld in trekken

er·ˈneut¹ [ɛɐ̯ˈn͜ait] ADJ.

erneut

vernieuwd

erneut

hernieuwd

erneut

nieuw

ˈler·nen¹ [ˈlɛrnən] V. trans.

lernen

leren

lernen

studeren

er hat Schuster gelernt

hij heeft voor schoenmaker geleerd

lerne was, so kannst du was provb.

leer, doe en spaar wat, dan kun je, heb je en ben je wat