neerlandés » alemán

le·ren1 [lerə(n)] ADJ. atrbv.

leren
leren
Leder-
leren
leder-
de leren jas

le·ren2 <leerde, h. geleerd> [lerə(n)] V. trans.

le·ren3 <leerde, h. geleerd> [lerə(n)] V. intr.

1. leren (wijzer maken):

leren
leren

2. leren (studeren):

leren
leren
voor bakker leren
voor stuurman leren

Página en Deutsch | English | Español | Italiano | Polski