Traducciones de „durchgerben“ en el diccionario alemán » neerlandés

ˈdurch·ge·ben V. trans. irreg.

durchgeben

doorgeven

durchgeben

verder geven

ˈdurch·ge·hen¹ V. intr. irreg.

1. durchgehen (gehen):

durchgehen

erdoor gaan

durchgehen

gaan door

2. durchgehen (ohne Unterbrechung andauern):

durchgehen

(aan één stuk) doorgaan [o. doorlopen]

das Geschäft ist durchgehend geöffnet

de winkel is doorlopend open

eine durchgehende Wand

een doorlopende wand

ein durchgehender Zug

een doorgaande trein

3. durchgehen (weglaufen):

durchgehen

ervandoor gaan

durchgehen

op hol slaan

mit dem Geld durchgehen

er met het geld vandoor gaan

4. durchgehen (angenommen werden):

durchgehen

aangenomen [o. goedgekeurd] worden

im Parlament durchgehen

door het parlement aangenomen worden

5. durchgehen:

durchgehen

uit de hand lopen

die Nerven gingen ihm durch

iem krijgt het op de zenuwen

die Nerven gingen ihm durch

iem verliest zijn zelfbeheersing

die Nerven gingen ihm durch

iem raakt overstuur

durch·ˈle·ben [-ˈleːbn̩] V. trans.

durchleben

doorleven

durchleben

doormaken

ˈdurch·grei·fen V. intr. irreg.

1. durchgreifen (hindurchfassen):

durchgreifen

erdoor grijpen

2. durchgreifen fig. (wirksam vorgehen):

durchgreifen

doortasten

durchgreifen

aanpakken

durchgreifen

(energiek) optreden

durchgreifende Änderungen

ingrijpende veranderingen

durchgreifende Maßnahmen

doortastende maatregelen

ˈdurch·ha·ben V. trans. irreg. coloq.

durchhaben (durchgelesen haben)

uit hebben

durchhaben (durchgearbeitet haben)

doorgewerkt hebben

durch·ˈsie·ben² V. trans.

durchsieben

doorzeven

durch·ˈtrie·ben [dʊrçˈtriːbn̩] ADJ. pey.

durchtrieben

geslepen

durchtrieben

doortrapt

durchtrieben

sluw

ˈdurch·schrei·ben V. trans. irreg.

1. durchschreiben:

durchschreiben

doorschrijven

durchschreiben

een doorslag maken

2. durchschreiben:

durchschreiben

per telex doorgeven

ˈdurch·schie·ben V. trans. irreg.

durchschieben

erdoor schuiven [o. duwen]

ˈdurch·ar·bei·ten² V. trans.

1. durcharbeiten (sich mit etw beschäftigen):

durcharbeiten

doorwerken

durcharbeiten

doornemen

2. durcharbeiten (sorgfältig bearbeiten):

durcharbeiten

nauwkeurig uitwerken

ein gut durchgearbeiteter Aufsatz

een doorwrocht [o. goed doorwerkt] opstel

3. durcharbeiten (durchkneten):

durcharbeiten

(door)kneden

durcharbeiten

bewerken

die Muskeln durcharbeiten

de spieren kneden [o. goed onder handen nemen]

ˈdurch·gän·gig ADJ.

durchgängig

algemeen

durchgängig

geregeld

durchgängig

doorgaans

durch·ˈgeis·tigt [dʊrçˈg͜aistɪçt] ADJ. elev.

durchgeistigt

vergeestelijkt

ein durchgeistigtes Antlitz

een vergeestelijkt gelaat