alemán » neerlandés

Traducciones de „bezige“ en el diccionario alemán » neerlandés

(Ir a neerlandés » alemán)

Mostrar un resumen de todos los resultados

ˈbei·ge: adjetivo y adverbio
ˈGei·ge: sustantivo
ˈNei·ge: sustantivo
ˈFei·ge: sustantivo
be·ˈzie·hen: verbo transitivo
be·ˈzir·zen: verbo transitivo
ˈAn·zei·ge: sustantivo
ˈdei·ni·ge: pronombre
ˈmei·ni·ge: pronombre
ˈsei·ni·ge: pronombre
be·ˈzif·fern: verbo transitivo
be·ˈzich·ti·gen: verbo transitivo
Be·ˈzirk: sustantivo
Be·ˈzug: sustantivo
ih·ri·ge: pronombre
Ih·ri·ge: pronombre
ˈStei·ge: sustantivo
ˈBeu·ge: sustantivo
Be·ˈzie·her: sustantivo
Adlige: sustantivo

Los resultados a continuación se escriben de forma parecida: beige , Feige , Neige , Geige , bezirzen , beziehen , seinige , meinige , deinige , Anzeige , beziffern , bezichtigen , Bezieher , Beuge , Adlige , Steige , Ihrige , ihrige , Bezug y/e Bezirk

ˈbei·ge [beːʃ, ˈbeːʒə, ˈbɛːʒə] ADJ.

beige

ˈGei·ge <Geige, Geigen> [ˈg͜aigə] SUST. f

viool

die erste Geige spielen a. fig.

de eerste viool spelen ook fig.

Geige spielen

ˈNei·ge <Neige, Neigen> [ˈn͜aigə] SUST. f meist sing. elev. (Flüssigkeitsrest)

rest

Neige fig.

einde nt

zur Neige gehen

zur Neige gehen

ten einde lopen

ˈFei·ge <Feige, Feigen> [ˈf͜aigə] SUST. f

1. Feige (Feigenfrucht):

vijg

2. Feige (Feigenbaum):

be·ˈzie·hen¹ V. trans. irreg.

1. beziehen (bekommen):

ein Gehalt beziehen

een salaris ontvangen [o. genieten]

2. beziehen (mit einem Bezug versehen):

ein Bett frisch [o. neu ] beziehen

een bed verschonen

ein Kissen beziehen

een kussen overtrekken

3. beziehen (einnehmen):

Quartier [o. Unterkunft] in einem Hotel beziehen

zijn intrek in een hotel nemen

einen anderen Standpunkt beziehen

een ander standpunt innemen

4. beziehen:

beziehen (kaufen)

beziehen (kaufen)

kopen

(als Abonnement) eine Zeitung beziehen

op een krant geabonneerd zijn

5. beziehen (in Bezug setzen):

bezogen auf diese Erlebnisse sagen manche …

m.b.t. deze belevenissen [o. ervaringen] zeggen sommigen …

6. beziehen (Geige, Tennisschläger: bespannen):

7. beziehen (bedecken):

mit Wolken bezogen

met wolken bedekt

8. beziehen suizo (einfordern):

Steuern beziehen

belastingen innen

be·ˈzir·zen [bəˈ͜tsɪr͜tsn̩] V. trans. coloq.

ˈAn·zei·ge <Anzeige, Anzeigen> [ˈan͜ts ͜aigə] SUST. f

1. Anzeige:

Anzeige (Bekanntgabe bei Behörde)

Anzeige (Strafanzeige)

gegen jdn wegen einer Sache Anzeige erstatten

tegen iem wegens een zaak aangifte doen

eine Anzeige niederschlagen

van strafvervolging afzien

eine Anzeige verfolgen

rechtsingang aan een klacht geven

etw zur Anzeige bringen ADMIN.

aangifte van iets doen

2. Anzeige (Bekanntgabe):

die Anzeige einer Verlobung

de kennisgeving van een verloving

3. Anzeige (Inserat):

eine Anzeige in die Zeitung einrücken [o. setzen ]

een advertentie in de krant plaatsen

4. Anzeige (das Anzeigen):

stand

die Anzeige eines Messgerätes

de aanwijzing van een meettoestel

5. Anzeige TÉC. (Instrument):

bord m of nt

instrument(enbord)

ˈdei·ni·ge [ˈd͜ainɪgə] PRON. pos. elev.

(de [o. het] ) jouwe [o. uwe]

(die [o. dat] ) van jou [o. u]

ˈmei·ni·ge [ˈm͜ainɪgə] PRON. pos. elev.

de [o. het] mijne

ich habe das meinige/Meinige dazu beigetragen

ik heb het mijne eraan bijgedragen

ˈsei·ni·ge [ˈz͜ainɪgə] PRON. pos. veraltet elev.

der [o. die ] [o. das ]Seinige [o. seinige]

de [o. het] zijne

die Seinigen [o. seinigen]

be·ˈzif·fern¹ [bəˈ͜tsɪfɐn] V. trans.

be·ˈzich·ti·gen [bəˈ͜tsɪçtɪgn̩] V. trans.

bezichtigen

bezichtigen

man bezichtigte ihn des Diebstahls

men betichtte [o. beschuldigde] hem van diefstal

Be·ˈzirk <Bezirk(e)s, Bezirke> [bəˈ͜tsɪrk] SUST. m

district nt

Bezirk (einer Stadt)

wijk

Bezirk fig.

gebied nt

Bezirk austr.

district nt

Bezirk austr.

kanton nt

Be·ˈzug <Bezug(e)s, Bezüge> [bəˈ͜tsuːk] SUST. m

1. Bezug (für Bett, Kissen):

overtrek nt of m

2. Bezug:

Bezug (Abnahme, Kauf)

Bezug (Abnahme, Kauf)

Bezug (Abnahme, Kauf)

Bezug (Abonnement)

3. Bezug (Beziehung, Verbindung):

Bezug auf ein Ereignis nehmen

naar een gebeurtenis verwijzen

wir nehmen Bezug auf [o. Bezug nehmend auf ] Ihr Schreiben vom 5.1.

onder referte aan uw schrijven d.d. [o. van] 5-1

in Bezug auf

met betrekking tot

mit [o. unter ] Bezug auf Ihr Schreiben

onder referte aan uw schrijven

mit [o. unter ] Bezug auf Ihr Schreiben

onder referte aan uw schrijven

4. Bezug (von Geige, Tennisschläger: Bespannung):

5. Bezug (Gehalt) pl.:

salaris nt

inkomen nt

ih·ri·ge [ˈiːrɪgə] PRON. pos.

1. ihrige:

hare

der/die/das ihrige [o. Ihrige]

2. ihrige elev.:

hunne

van hen

Ih·ri·ge [ˈiːrɪgə] PRON. pos.

Ihrige veraltet elev.:

uwe

van u

grüßen Sie die Ihrigen

doet u de groeten aan de uwen

ˈStei·ge <Steige, Steigen> [ˈʃt͜aigə] SUST. f

1. Steige (steile Straße):

Steige regio. al. s. austr.

Steige regio. al. s. austr.

steil (berg)pad

2. Steige (für Gemüse und Obst):

Steige al. s. austr.

kist(je)

Steige al. s. austr.

krat nt

3. Steige (Stall, Schuppen, Käfig):

Steige al. s. austr.

hok nt

ˈBeu·ge <Beuge, Beugen> [ˈb͜ɔygə] SUST. f

Be·ˈzie·her(in) <Beziehers, Bezieher> [bəˈ͜tsiːɐ] SUST. m(f)

1. Bezieher:

Bezieher(in) (Abnehmer, Käufer)

afnemer(afneemster) m (f)

Bezieher(in) (Abnehmer, Käufer)

koper(koopster) m (f)

Bezieher(in) (Abonnent)

abonnee m en f

2. Bezieher (von Gehalt, Rente etc.):

Bezieher(in)

ontvanger(ontvangster) m (f)

Bezieher(in)

trekker(trekster) m (f)

Adlige SUST.

Entrada creada por un usuario

Adlige m

edelman m

Adlige m

Consultar el diccionario

alemán

Página en Deutsch | English | Español | Italiano | Polski