alemán » neerlandés

Traducciones de „aavinken“ en el diccionario alemán » neerlandés

(Ir a neerlandés » alemán)

Mostrar un resumen de todos los resultados

ˈab·sin·ken: verbo intransitivo
ˈab·win·ken: verbo transitivo
ˈan·trin·ken: verbo transitivo
ˈSchin·ken: sustantivo
ˈzu·win·ken: verbo intransitivo
ˈab·dan·ken: verbo intransitivo
ˈab·len·ken: verbo transitivo
ˈab·sen·ken: verbo transitivo

Los resultados a continuación se escriben de forma parecida: abwinken , absinken , antrinken , absenken , ablenken , abdanken , zuwinken y/e Schinken

ˈab·sin·ken V. intr.

1. absinken:

absinken (sich senken)

absinken (tiefer sinken)

auf (den) Grund absinken

naar de diepte (weg)zinken

2. absinken (sich verringern):

dalen

3. absinken fig. (sich verschlechtern):

slechter worden

auf den letzten Platz absinken DEP.

naar de laatste plaats afzakken

ˈab·win·ken² V. trans. DEP.

ˈan·trin·ken V. trans.

1. antrinken coloq. (angebrochen):

(beginnen te) drinken van

eine angetrunkene Flasche

een aangebroken fles

2. antrinken coloq. (betrinken):

sich dat. Mut antrinken

zich moed indrinken

sich dat. einen (Rausch) antrinken

ˈSchin·ken <Schinkens, Schinken> [ˈʃɪŋkn̩] SUST. m

1. Schinken GASTR.:

ham

2. Schinken coloq.:

Schinken (Oberschenkel)

dij

Schinken (Gesäß)

bil

3. Schinken coloq. selten (Bein):

been nt

4. Schinken hum. (Buch):

(dikke) pil

dik boek nt

5. Schinken hum. (Film, Theaterstück):

draak

(slechte) lange film

(slecht) lang (toneel)stuk

ˈzu·win·ken V. intr.

ˈab·dan·ken V. intr.

abdanken (auf den Thron verzichten)

abdanken (zurücktreten)

ˈab·len·ken V. trans.

1. ablenken (ausweichen):

2. ablenken (abbringen):

einen Verdacht ablenken

een verdenking afwenden

3. ablenken (zerstreuen):

afleiding bezorgen

einen Kranken ablenken

een zieke afleiding bezorgen

4. ablenken (eine andere Richtung geben):

van richting doen veranderen

einen Degenstoß ablenken

een degenstoot pareren

er versuchte immer wieder (das Gespräch) abzulenken

hij trachtte steeds weer het gesprek op een ander thema te brengen

5. ablenken:

ablenken TÉC., FÍS.

ablenken TÉC., FÍS.

ablenken TÉC., FÍS.

Lichtstrahlen ablenken

lichtstralen afbuigen

ˈab·sen·ken¹ V. trans.

1. absenken:

laten zinken [o. zakken]

das Grundwasser absenken

het grondwater verlagen

2. absenken AGR.:

Pflanzen absenken

planten afleggen

Consultar el diccionario

alemán

Página en Deutsch | English | Español | Italiano | Polski