Traducciones de „ontkerkelijking“ en el diccionario neerlandés » alemán

(Ir a alemán » neerlandés)

ver·ge·lij·king <vergelijking|en> [vɛrɣəlɛikɪŋ] SUST. f

1. vergelijking (het vergelijken):

vergelijking

Vergleich m

de vergelijking doorstaan

einem Vergleich standhalten

in vergelijking met

im Vergleich zu

de trappen van vergelijking taalk.

die Steigerungsstufen

2. vergelijking (opsomming van de overeenkomsten en verschillen):

vergelijking

Vergleich m

een vergelijking maken/trekken

einen Vergleich machen/anstellen

3. vergelijking:

vergelijking wisk., scheik.

Gleichung f

vergelijking van de eerste/tweede graad

Gleichung ersten/zweiten Grades

on·wer·ke·lijk [ɔnwɛrkələk] ADJ.

onwerkelijk

unwirklich

ker·ke·lijk [kɛrkələk] ADJ.

kerkelijk

kirchlich

kerkelijke feesten

kirchliche Feste pl.

kerkelijk getrouwd zijn

kirchlich getraut sein

is die man ook kerkelijk?

ist der Mann auch in der Kirche?

ont·van·ke·lijk <ontvankelijke, ontvankelijker, ontvankelijkst> [ɔntfɑŋkələk] ADJ.

1. ontvankelijk (vatbaar voor indrukken):

ontvankelijk

empfänglich

ontvankelijk

aufgeschlossen

voor nieuwe ideeën ontvankelijk zijn

für neue Ideen aufgeschlossen sein

2. ontvankelijk jur.:

ontvankelijk

zulässig

ontvankelijk

statthaft

niet ontvankelijk

unzulässig

een eis ontvankelijk verklaren

einer Klage +dat. stattgeben

ont·dek·king <ontdekking|en> [ɔndɛkɪŋ] SUST. f

ontdekking

Entdeckung f

een ontdekking doen

eine Entdeckung machen

op ontdekking uitgaan

auf Erkundung ausgehen

tot de ontdekking komen, dat …

zu der Entdeckung kommen, dass …

de ontdekking van Amerika

die Entdeckung Amerikas

op·mer·ke·lijk <opmerkelijke, opmerkelijker, opmerkelijkst> [ɔpmɛrkələk] ADJ.

1. opmerkelijk (aanzienlijk):

opmerkelijk

bemerkenswert

opmerkelijk

beachtenswert

opmerkelijk

beachtlich

2. opmerkelijk (vreemd):

opmerkelijk

bemerkenswert

opmerkelijk

ungewöhnlich

bui·ten·ker·ke·lij·ken [bœytə(n)kɛrkələkə(n)] SUST. pl.

buitenkerkelijken

Konfessionslose pl.

ont·ken·ning <ontkenning|en> [ɔntkɛnɪŋ] SUST. f

ontkenning (ontkennende uitspraak)

Verneinung f

ontkenning (het niet bekennen)

Leugnung f

ont·kur·ken <ontkurkte, h. ontkurkt> [ɔntkʏrkə(n)] V. trans.

ontkurken

entkorken

ver·we·zen·lij·king <verwezenlijking|en> [vərwezə(n)ləkɪŋ] SUST. f

verwezenlijking

Verwirklichung f

ver·rij·king [vərɛɪkɪŋ] SUST. f geen pl.

1. verrijking (het verrijken):

verrijking

Bereicherung f kein pl.

verrijking scheik.

Anreicherung f

2. verrijking:

verrijking (dat waarmee men, iets verrijkt is)

Bereicherung f kein pl.

verrijking (aanwinst)

Gewinn m

wer·ke·lijk¹ [wɛrkələk] ADJ.

1. werkelijk (wezenlijk bestaand):

werkelijk

wirklich

werkelijk

tatsächlich

een werkelijk gevaar

eine reelle Gefahr

het werkelijke leven

das wirkliche Leben

zijn werkelijke naam

sein tatsächlicher Name

de werkelijke reden

der eigentliche [o. wahre] Grund

2. werkelijk (actief):

werkelijk

aktiv

in werkelijke dienst gesch.

in aktivem Dienst

ont·ste·king <ontsteking|en> [ɔntstekɪŋ] SUST. f

1. ontsteking (aansteking):

ontsteking

Anzünden nt

2. ontsteking med.:

ontsteking

Entzündung f

3. ontsteking (verbrandingsmotor):

ontsteking

Zündung f

4. ontsteking gesch.:

ontsteking

Zünder m

on·toe·gan·ke·lijk [ɔntuɣɑŋkələk] ADJ.

ontoegankelijk

unzugänglich

ontoegankelijk (persoon ook)

verschlossen

ontoegankelijk terrein

unwegsame(s) Terrain nt

hij bleef ontoegankelijk voor alle smeekbeden

er verschoss sich weiterhin allen flehentlichen Bitten