neerlandés » alemán

neer·leg·gen1 <legde neer, h. neergelegd> [nerlɛɣə(n)] V. trans.

2. neerleggen (afstand doen van):

weer·leg·ging <weerlegging|en> [werlɛɣɪŋ] SUST. f

on·der·legd [ɔndərlɛxt] ADJ.

on·der·leg·ger <onderlegger|s> [ɔndərlɛɣər] SUST. m

2. onderlegger (balk):

3. onderlegger (deken onder onderlaken):

ver·le·gen <verlegen, verlegener, verlegenst> [vərleɣə(n)] ADJ.

3. verlegen (behoefte hebbend aan):

verlegen um +acus.

weer·leg·gen <weerlegde, h. weerlegd> [werlɛɣə(n)] V. trans.

moe·der·land [mudərlɑnt] SUST. nt geen pl.


Página en Deutsch | English | Español | Italiano | Polski