Traducciones de „lijkheid“ en el diccionario neerlandés » alemán

ge·lijk·heid <gelijk|heden> [ɣəlɛikhɛit] SUST. f

1. gelijkheid:

gelijkheid (volkomen overeenkomst)

Gleichheit f

gelijkheid (afkomst en capaciteiten)

Ebenbürtigkeit f

gelijkheid (rechten)

Gleichberechtigung f

de gelijkheid van allen voor de wet

die Gleichheit aller Menschen vor dem Gesetz

2. gelijkheid (gelijkmatigheden) wisk. pl.:

gelijkheid

Gleichwertigkeit f

3. gelijkheid (gelijkmatigheid):

gelijkheid

Gleichmaß nt

gelijkheid

Gleichmäßigkeit f

4. gelijkheid (effenheid):

gelijkheid

Ebenheit f

vro·lijk·heid [vroləkhɛit] SUST. f geen pl.

vrolijkheid

Fröhlichkeit f

vrolijkheid

Heiterkeit f

vrolijkheid

Lustigkeit f

bil·lijk·heid <billijk|heden> [bɪləkhɛɪt] SUST. f

billijkheid

Redlichkeit f

billijkheid

Billigkeit f

billijkheid

Gerechtigkeit f

de billijkheid eist dat …

die Gerechtigkeit verlangt [o. fordert] , dass …

eer·lijk·heid [erləkhɛit] SUST. f geen pl.

1. eerlijkheid (oprechtheid):

eerlijkheid

Ehrlichkeit f

eerlijkheid

Aufrichtigkeit f

2. eerlijkheid (fatsoen):

eerlijkheid

Anständigkeit f

eerlijkheid

Fairness f

mo·ge·lijk·heid <mogelijk|heden> [moɣələkhɛit] SUST. f

mogelijkheid

Möglichkeit f

dat behoort tot de mogelijkheden

das liegt im Bereich des Möglichen

met geen mogelijkheid

unmöglich

de·ge·lijk·heid [deɣələkhɛɪt] SUST. f geen pl.

degelijkheid (doelmatigheid)

Gediegenheit f

degelijkheid (stevigheid)

Solidität f

er·fe·lijk·heid [ɛrfələkhɛit] SUST. f geen pl.

1. erfelijkheid biol.:

erfelijkheid

Vererbbarkeit f

erfelijkheid

Erblichkeit f

2. erfelijkheid (het erfelijk zijn, worden):

erfelijkheid

Vererbbarkeit f

ha·te·lijk·heid <hatelijk|heden> [hatələkhɛit] SUST. f

hatelijkheid

Gehässigkeit f

hatelijkheid (minder sterk)

Spitze f

hatelijkheid (minder direct)

Anzüglichkeit f

moei·lijk·heid <moeilijk|heden> [mujləkhɛit] SUST. f

1. moeilijkheid:

moeilijkheid (ingewikkeldheid)

Schwierigkeit f

moeilijkheid (zwaarte)

Schwere f

daar zit [o. ligt ] de moeilijkheid

darin liegt die Schwierigkeit

2. moeilijkheid:

moeilijkheid (probleem)

Schwierigkeit f

moeilijkheid (ongemak, klacht vooral)

Beschwerden pl.

iem in grote moeilijkheden brengen

jdn in große Schwierigkeiten bringen

moeilijkheden ondervinden

auf Schwierigkeiten stoßen

de voornaamste moeilijkheid

die Hauptschwierigkeit

re·de·lijk·heid [redələkhɛit] SUST. f geen pl.

1. redelijkheid (verstandigheid):

redelijkheid

Vernünftigkeit f

tegen alle redelijkheid in

gegen alle Regeln der Vernunft

2. redelijkheid:

redelijkheid (rechtvaardigheid, billijkheid: geldsom, straf)

Angemessenheit f

redelijkheid (rechtvaardigheid, billijkheid: gerechtvaardigdheid)

Berechtigung f

redelijkheid (rechtvaardigheid, billijkheid: wat in redelijkheid gevergd kan worden)

Zumutbarkeit f

dat kan in redelijkheid niet van ons gevergd worden

das ist unzumutbar

tegen alle redelijkheid in

völlig unberechtigt

sier·lijk·heid <sierlijk|heden> [sirləkhɛɪt] SUST. f

sierlijkheid

Zierlichkeit f

sierlijkheid (het gracieus zijn)

Anmut f

sierlijkheid (het gracieus zijn)

Grazie f

on·ge·lijk·heid <ongelijk|heden> [ɔŋɣəlɛikhɛit] SUST. f

1. ongelijkheid (het ongelijk zijn):

ongelijkheid

Ungleichheit f

2. ongelijkheid (oneffenheid):

ongelijkheid

Unebenheit f

3. ongelijkheid (ongelijkmatigheid):

ongelijkheid

Ungleichmäßigkeit f

zijn ongelijkheid van humeur

seine Launenhaftigkeit

ze·de·lijk·heid [zedələkhɛit] SUST. f geen pl.

zedelijkheid

Sittlichkeit f

za·ke·lijk·heid [zakələkhɛit] SUST. f geen pl.

zakelijkheid

Sachlichkeit f