neerlandés » alemán

rang·schik·king <rangschikking|en> [rɑŋsxɪkɪŋ] SUST. f

2. rangschikking (plaatsing in een (volg)orde):

her·schik·king <herschikking|en> [hɛrsxɪkɪŋ] SUST. f

kwaad·schiks [kwatsxɪks] ADV.

be·schik·king <beschikking|en> [bəsxɪkɪŋ] SUST. f

3. beschikking (wat door een hogere macht beschikt is):

Schickung f form.

goed·schiks [ɣutsxɪks] ADV.

2. goedschiks (behoorlijk, betamelijk):

schik·king <schikking|en> [sxɪkɪŋ] SUST. f

2. schikking (overeenkomst):

3. schikking (het vrijwillig voldoen aan een voorwaarde):

in·schik·ken <schikte in, h. ingeschikt> [ɪnsxɪkə(n)] V. intr.

1. inschikken (inschuiven):

2. inschikken (toegeven):

op·schik·ken2 <schikte op, h. opgeschikt> [ɔpsxɪkə(n)] V. trans. (versieren)

be·schik·ken1 <beschikte, h. beschikt> [bəsxɪkə(n)] V. intr. (bezitten, bestemming geven)


Página en Deutsch | English | Español | Italiano | Polski