Traducciones de „Gegensätze“ en el diccionario neerlandés » alemán

(Ir a alemán » neerlandés)

sen·sa·tie <sensatie|s> [sɛnsa(t)si] SUST. f

1. sensatie (zintuiglijke gewaarwording):

sensatie

Empfindung f

2. sensatie (beroering, opschudding):

sensatie

Sensation f

sensatie verwekken

Aufsehen erregen

op sensatie belust zijn

sensationslüstern [o. sensationshungrig] sein

3. sensatie (levendige gewaarwording):

sensatie

Gefühlsempfindung f

com·pen·sa·tie <compensatie|s> [kɔmpɛnza(t)si] SUST. f

compensatie

Ausgleich m

compensatie jur.

Aufrechnung f

con·den·sa·tie [kɔndɛnza(t)si] SUST. f geen pl.

condensatie

Kondensation f

dis·pen·sa·tie <dispensatie|s> [dɪspɛnsa(t)si] SUST. f

dispensatie

Dispens m

dispensatie

Dispensation f

een huwelijk met dispensatie

eine Dispensehe

iem dispensatie verlenen

jdm Dispens erteilen

ge·ge·neerd [ɣəʒənert] ADJ.

gegeneerd

geniert

ge·ge·ten V.

gegeten volt. deelw. van eten², eten³

Véase también: eten , eten , eten

eten³ <at, h. gegeten> [etə(n)] V. intr. (een maaltijd gebruiken)

eten

essen

in een restaurant eten

in einem Restaurant essen

iem mee laten eten

jdn mitessen lassen

iem te eten vragen

jdn zum Essen einladen

uit eten gaan

essen gehen

uit eten gaan

auswärts essen

eten² <at, h. gegeten> [etə(n)] V. trans.

1. eten (nuttigen):

eten

essen

hij denkt alleen maar aan eten

er denkt nur an das Essen

goed kunnen eten

einen guten Appetit haben

een hapje eten

eine Kleinigkeit essen

het is te eten/niet te eten

man kann es essen/nicht essen

je kunt hier lekker eten

man kann hier gut essen

eet smakelijk!

guten Appetit!

eet smakelijk!

Mahlzeit!

uit iems hand eten coloq.

jdm aus der Hand fressen

geen vlees eten

kein Fleisch essen

eten wat de pot schaft

essen, was auf den Tisch kommt

om op te eten zijn coloq.

zum Fressen sein

2. eten (door eten verkrijgen):

eten

essen

zich een ongeluk eten coloq.

sich überfressen

zich vol eten

sich satt essen

3. eten (nodig hebben):

eten

fressen coloq.

die machine eet veel kolen

diese Maschine frisst viel Kohle

4. eten DEP.:

eten

kaufen

eten¹ [etə(n)] SUST. nt geen pl.

1. eten (voedsel):

eten

Essen nt

geen eten hebben

kein Essen haben

ongezond eten

ungesunde Ernährung f

warm eten

warme(s) Essen nt

2. eten (maaltijd):

eten

Essen nt

zijn eten laten staan

keinen Bissen anrühren

onder het eten

bei Tisch

te·gen·slag <tegenslag|en> [teɣə(n)slɑx] SUST. m

tegenslag

Rückschläge pl.

tegenslag

Missgeschick nt

tegenslag

Pech nt

tegenslag hebben

Rückschläge einstecken müssen

herhaalde tegenslagen

wiederholte(s) Missgeschick nt

met tegenslag te kampen hebben

vom Pech verfolgt sein

te·gen·spoed [teɣə(n)sput] SUST. m geen pl.

tegenspoed

Missgeschick nt

tegenspoed (onaangenaamheden)

Unglück nt

te·gen·staan <stond tegen, h. tegengestaan> [teɣə(n)stan] V. intr.

tegenstaan (onaangenaam zijn)

zuwider sein +dat.

tegenstaan (toekomstig gedrag, plan)

widerstreben +dat.

tegenstaan coloq. (tegen de borst stuiten)

gegen den Strich gehen +dat.

dat eten staat hem tegen

dieses Essen ist ihm zuwider

te·gen·stand [teɣə(n)stɑnt] SUST. m geen pl.

tegenstand

Widerstand m

(iem) tegenstand bieden

(jdm) Widerstand leisten

tegenstand ondervinden [o. ontmoeten ]

auf Widerstand acus. stoßen