neerlandés » alemán

Traducciones de „öliger“ en el diccionario neerlandés » alemán

(Ir a alemán » neerlandés)

Mostrar un resumen de todos los resultados

slin·ger: sustantivo
vlie·ger: sustantivo
rei·ger: sustantivo
zui·ger: sustantivo
olie: sustantivo
la·ger: sustantivo
le·ger: sustantivo
kla·ger: sustantivo
sla·ger: sustantivo
stei·ger: sustantivo
olijf: sustantivo
oli·ën: verbo
olijk: adjetivo y adverbio
da·ger: sustantivo
ja·ger: sustantivo
ma·ger: adjetivo y adverbio
ne·ger: sustantivo
ve·ger: sustantivo
bag·ger: sustantivo
bur·ger: sustantivo

Los resultados a continuación se escriben de forma parecida: vlieger , slinger , slager , klager , leger , lager , olie , zuiger , reiger , steiger , tijger , tenger , nugger , jogger , burger , bagger , veger , neger , mager , jager , dager , olijk , oliën y/e olijf

slin·ger <slinger|s> [slɪŋər] SUST. m

1. slinger:

slinger (zwaai: beweging)

Schleuderbewegung f

slinger (zwaai: bocht, lus)

slinger (zwaai: ontwijkende manoeuvre)

de schipper wierp het touw met een slinger om de paal

der Schiffer warf das Tau (mit einer Schleuderbewegung) um den Pfahl

2. slinger (versiering):

3. slinger:

slinger (sliert: rij personen)

Kette f

slinger (sliert: rij voertuigen)

Kolonne f

4. slinger:

slinger (hefboom: ronddraaiend)

Kurbel f

slinger (sliert: op- en neergaand, bijv. van pomp)

5. slinger (werptuig):

6. slinger (van een uurwerk):

Pendel nt

je hebt een slinger in je wiel

vlie·ger <vlieger|s> [vliɣər] SUST. m

1. vlieger (speelgoed):

Drachen m

die vlieger gaat niet op fig.

die Tour zieht nicht

een vlieger oplaten

einen Drachen steigen lassen

2. vlieger (piloot):

Flieger m

3. vlieger (dier):

rei·ger <reiger|s> [rɛiɣər] SUST. m

Reiher m

de blauwe reiger

der Fischreiher

de blauwe reiger

zui·ger <zuiger|s> [zœyɣər] SUST. m

1. zuiger (deel van een cilinder):

Kolben m

2. zuiger (baggermachine):

olie <oliën, olie|s> [oli] SUST. f

olie

Öl nt

afgewerkte olie

Altöl nt

naar olie boren

nach Öl bohren

olie in de wond(en) gieten fig.

den Schmerz lindern

olie op het vuur gooien

Öl ins Feuer gießen [o. schütten]

de Heilige Olie ontvangen rel.

die Letzte Ölung erhalten

plantaardige olie

Rohöl nt

de olie verversen

Ölwechsel machen

olie op de golven gieten fig.

Öl auf die Wogen gießen

olie op de golven gieten fig.

die Gemüter beruhigen

la·ger <lager|s> [laɣər] SUST. nt

Lager nt

le·ger <leger|s> [leɣər] SUST. nt

1. leger (krijgsmacht):

Heer nt

Armee f

het Rode leger

een leger op de been brengen

ein Heer aufstellen

2. leger (menigte):

Heer nt

het leger van werklozen

das Heer von Arbeitslosen

3. leger (ligplaats van een dier):

Lager nt

kla·ger <klager|s> [klaɣər] SUST. m

1. klager (iem die klaagt):

Klagende(r) m

2. klager jur.:

Kläger m

sla·ger <slager|s> [slaɣər] SUST. m

1. slager (iem die vlees verkoopt):

Metzger m

naar de slager gaan

zum Fleischer [o. Metzger] gehen

2. slager (slachter):

3. slager (beul):

Rohling m

stei·ger <steiger|s> [stɛiɣər] SUST. m

1. steiger (aanlegplaats):

Landungsbrücke f

Steg m

2. steiger (stelling):

Gerüst nt

in de steigers staan

eingerüstet sein

in de steigers staan fig.

olijf <olijven> [olɛif] SUST. f (vrucht)

Olive f

oli·ën <oliede, h. geolied> [olijə(n)] V. trans.

geolied papier

een goed geolied bedrijf fig.

ein gut laufender Betrieb

olijk <olijke, olijker, olijkst> [olək] ADJ.

olijk coloq.

da·ger <dager|s> [daɣər] SUST. m

Kläger m

ja·ger <jager|s> [jaɣər] SUST. m

1. jager (iem die op jacht gaat):

Jäger m

2. jager (soldaat):

Jäger m

3. jager (jachtvliegtuig):

Jäger m

Jagdflugzeug nt

4. jager (bepaald schip):

Torpedojäger m

ma·ger <magere, magerder, magerst> [maɣər] ADJ.

1. mager (dun):

mager

dünn

zo mager als een lat

dünn wie eine Bohnenstange

Magere Hein fig.

magere jaren fig.

magere Jahre pl.

lang en mager

hager

2. mager (met weinig vet):

mager

de magere melk

3. mager:

mager (pover)

mager

mager (pover)

mager (eten, opbrengst)

karg

mager (deelname, prestatie)

een magere troost

ein schwacher Trost

ne·ger <neger|s> [neɣər] SUST. m pey.

Neger m pey.

ve·ger <veger|s> [veɣər] SUST. m

veger (lange steel)

Besen m

veger (korte steel)

veger en blik

Handfeger und Schaufel

bag·ger [bɑɣər] SUST. f geen pl.

Schlamm m

bur·ger <burger|s> [bʏrɣər] SUST. m

1. burger (inwoner van een gemeente):

Bürger m

een gezeten burger

ein wohlhabender Bürger

2. burger (lid van een staatsgemeenschap):

Bürger m

Staatsbürger m

dat geeft een (de) burger moed hum.

das klingt [o. wirkt] ermutigend

dat geeft een (de) burger moed hum.

das macht einem Mut

3. burger:

burger (lid van de bevolking)

Bürger m

burger (een niet-militair of een niet-uniformdrager)

burgers en boeren

Städter und Bauern

militairen en burgers

Soldaten und Zivilisten

studenten en burgers

Studenten und Bürger

4. burger (burgerkleding):

Zivil nt

Zivilkleidung f

een agent in burger

ein Polizist in Zivil

5. burger gesch.:

Bürger m

burger (inwoner van stad)

Consultar el diccionario

neerlandés

Página en Deutsch | English | Español | Italiano | Polski