Traducciones de „widert“ en el diccionario alemán » neerlandés

(Ir a neerlandés » alemán)

ˈwi·der [ˈviːdɐ] PREP. +acus. elev.

wider

tegen

wider

in strijd met

wider Erwarten

tegen de verwachting in

das Für und Wider

het voor en tegen

ˈwil·dern [ˈvɪldɐn] V. intr.

wildern

stropen

ˈwie·der [ˈviːdɐ] ADV.

wieder

opnieuw

wieder

weer

wieder

wederom

etw wieder aufbauen

iets herbouwen

ein Stück wieder aufführen TEAT.

een stuk opnieuw uitvoeren

etw wieder aufnehmen

iets hervatten

etw wieder aufnehmen

iets weer opnemen

etw wieder aufnehmen

opnieuw met iets beginnen

jdn/etw wieder entdecken

iem/iets herontdekken/opnieuw ontdekken

jdn/etw wieder erkennen

iem/iets herkennen

etw wieder eröffnen

iets heropenen

sich wieder finden

voorkomen

sich wieder finden

aangetroffen worden

sich wieder finden

zichzelf terugvinden

etw wieder finden

iets terugvinden [o. weervinden]

etw wieder finden

iets opnieuw aantreffen

wieder geboren

herboren ook fig.

etw wieder gutmachen

iets vergoeden

etw wieder gutmachen

iets herstellen

etw wieder gutmachen

iets goedmaken

wie heißt sie wieder? coloq.

hoe heet zij ook alweer?

jdn wieder impfen

iem revaccineren

jdn/etw wieder sehen

iem/iets terugzien [o. weerzien]

etw wieder tun

iets opnieuw [o. weer] [o. nog eens] doen

hin und wieder

zo nu en dan

wieder und wieder

steeds weer

wieder und wieder

telkens weer

Länder/sich wieder vereinigen

landen/zich herenigen

sich wieder verheiraten

hertrouwen

sich wieder verheiraten

opnieuw trouwen

etw wieder verwenden [o. verwerten ]

iets hergebruiken

etw wieder verwenden [o. verwerten ]

iets opnieuw gebruiken

etw wieder verwenden [o. verwerten ]

iets recyclen

etw wieder verwenden [o. verwerten ]

iets recupereren

jdn wieder wählen

iem herkiezen

ˈHun·dert² <Hunderts, Hunderte> [ˈhʊndɐt] SUST. nt (Einheit von 100)

Hundert

honderd(tal) nt

drei vom Hundert

drie procent

Hunderte von Briefen

honderden brieven

sie kamen zu Hunderten

ze kwamen bij honderden

ˈhun·dert [ˈhʊndɐt] ADJ.

1. hundert (Zahl):

hundert

honderd

jdn auf hundert bringen coloq. (wütend machen)

iem nijdig [o. woedend] maken

2. hundert coloq. (sehr viele):

hundert

honderd

hundert

talloos

zu·ˈwi·der¹ [ ͜tsuˈviːdɐ] ADV.

zuwider

tegen

er ist mir zuwider

ik heb een hekel aan hem

das Essen ist mir zuwider

het eten staat mij tegen

ˈWi·der·part <Widerpart(e)s, Widerparte> SUST. m veraltet elev.

Widerpart

tegenstander

Widerpart

tegenpartij

jdm Widerpart bieten [o. geben ] [o. halten ] veraltet elev.

iem partij geven

jdm Widerpart bieten [o. geben ] [o. halten ] veraltet elev.

tegen iem opgewassen zijn

ˈWi·der·wort <Widerworte> SUST. nt meist pl.

Widerwort

weerwoord nt

Widerwort

tegenspraak

ˈwi·der·lich [ˈviːdɐlɪç] ADJ.

1. widerlich:

widerlich (unangenehm, ekelhaft)

walgelijk

widerlich (unangenehm, ekelhaft)

afschuwelijk

widerlich (unangenehm, ekelhaft)

weerzinwekkend

widerlich (empörend)

stuitend

widerlich (empörend)

gemeen

etw ist jdm widerlich

iem vindt iets weerzinwekkend [o. afschuwelijk]

2. widerlich (unsympathisch, schrecklich, fürchterlich):

widerlich

verschrikkelijk

widerlich

vreselijk

widerlich

ontzettend

ˈWid·der <Widders, Widder> [ˈvɪdɐ] SUST. m

1. Widder:

Widder BIOL., ZOOL.

ram

2. Widder ASTROL.:

Widder

Ram

ˈwid·men¹ [ˈvɪtmən] V. trans. (sich kümmern)

widmen

(toe)wijden

widmen

opdragen

ˈwid·rig [ˈviːdrɪç] ADJ.

1. widrig (Wind, Umstand):

widrig

tegenwerkend

widrig

tegengesteld

widrig

ongunstig

2. widrig veraltet pey.:

widrig

akelig

widrig

walgelijk

widrig

naar

Wirt(in) <Wirt(e)s, Wirte> [vɪrt] SUST. m(f)

1. Wirt (Gastwirt):

Wirt(in)

waard(waardin) m (f)

Wirt(in)

kastelein(kasteleinse) m (f)

Wirt(in)

restauranthouder(restauranthoudster) m (f)

die Rechnung ohne den Wirt machen

buiten de waard rekenen

2. Wirt:

Wirt(in) (Vermieter von Zimmern)

kamerverhuurder(kamerverhuurster) m (f)

Wirt(in) (Gastfreund)

hospes(kamerverhuurster) m (f)

3. Wirt (Gastgeber):

Wirt(in)

gastheer(gastvrouw) m (f)

den Wirt machen

voor gastheer spelen

4. Wirt BIOL. (eines Parasiten):

Wirt(in)

gastheer(gastvrouw) m (f)

Ku·ˈvert <Kuverts, Kuverts[o. Kuvertes, Kuverte] > [kuˈveːɐ̯, kuˈvɛːɐ̯] SUST. nt elev. (Gedeck, Besteck)

Kuvert

couvert nt

ˈun·wert ADJ. elev.

unwert

waardeloos

ˈWi·der·ruf SUST. m

Widerruf

herroeping

Widerruf

intrekking

(bis) auf Widerruf

tot wederopzeggens (toe)