Traducciones de „band“ en el diccionario alemán » neerlandés

band [bant] V.

band 3. pers sing. imperf. von binden

Véase también: binden

ˈbin·den <band, gebunden> [ˈbɪndn̩] V. trans.

binden

binden

eine Krawatte binden

een das strikken

gebundene Preise

vastgestelde prijzen

gebundene Rede

gebonden stijl [o. poëzie]

die Suppe binden

de soep binden

Blumen zu einem Kranz/Strauß binden

van bloemen een krans/boeket maken

Band¹ <Band(e)s, Bände> [bant, ˈbɛndə] SUST. m (Buchband)

Band

band

Band

(boek)deel nt

das spricht Bände

dat spreekt boekdelen

Band² <Band, Bands> [bɛnt] SUST. f MÚS.

Band

band

Band

muziekband

Band³ <Band(e)s, Bänder> [bant, ˈbɛndɐ] SUST. nt (etw Verbindendes)

Band

band

das Blaue Band NÁUT.

de blauwe wimpel

am laufenden Band

aan de lopende band

am laufenden Band

voortdurend

Band⁴ <Band(e)s, Bande> [bant] SUST. nt meist pl. (Bindung)

Band

band

das Band der Ehe

de huwelijksband

zarte Bande knüpfen

een liefdesbetrekking aanknopen

ˈbin·den <band, gebunden> [ˈbɪndn̩] V. trans.

binden

binden

eine Krawatte binden

een das strikken

gebundene Preise

vastgestelde prijzen

gebundene Rede

gebonden stijl [o. poëzie]

die Suppe binden

de soep binden

Blumen zu einem Kranz/Strauß binden

van bloemen een krans/boeket maken

Traducciones de „band“ en el diccionario neerlandés » alemán

band¹ [bɛnt]

band [[o. bɑnt]] band|s SUST. m (orkest):

band

Band f

band² <band|en> [bɑnt] SUST. m

1. band (strook):

band

Band nt

band

Streifen m

een zijden band

ein Seidenband

2. band (ring om een wiel):

band

Reifen m

de lege [o. lekke ] band

der platte Reifen

de lege [o. lekke ] band coloq.

der Plattfuß

een band oppompen

einen Schlauch aufpumpen

een band plakken

einen Reifen flicken

het verwisselen van een band

der Reifenwechsel

de banden

die Bereifung

3. band (magneetband):

band

Band nt

band

Tonband nt

iets op de band opnemen

etw (auf Band) aufnehmen

4. band (transportband):

band

Band nt

band

Fließband nt

band

Förderband nt

de lopende band

das Fließband

aan de lopende band fig.

am laufenden Band

5. band (nauwe betrekking):

band

Beziehung f

band

Bindung f

band form.

Band nt

haar band met haar familie

ihre Beziehung zu ihrer Familie

er bestaat een sterke band tussen ons

wir haben eine enge Beziehung zueinander

de banden verbreken

die Verbindungen abbrechen

banden van vriendschap

Bande der Freundschaft pl.

6. band (boekband):

band

Einband m

7. band techn.:

band

Band nt

8. band (bindweefselvezels):

band

Band nt

9. band (rand als afscheiding):

band

Band nt

band

Streifen m

10. band (wat rondom iets wordt bevestigd):

band

Band nt

de band van een broek

der Hosenbund

11. band (biljart):

band

Bande f

iem/iets aan banden leggen

jdm/etw Zügel anlegen

uit de band springen (zich laten gaan)

außer Rand und Band geraten

uit de band springen (zich tuchteloos gedragen)

über die Stränge hauen [o. schlagen]

bin·den¹ <bond, h. gebonden> [bɪndə(n)] V. trans.

1. binden (vastmaken):

binden

(fest)binden

ik ben aan huis gebonden fig.

ich bin ans Haus gefesselt

iem iets op het hart binden fig.

jdm etw ans Herz legen

2. binden fig.:

binden

(ver)binden

onze idealen binden ons

unsere Ideale verbinden uns

3. binden (boekwezen):

binden

(ein)binden

4. binden kookk.:

binden

(ab)binden

binden

eindicken

bin·den² <bond, h. gebonden> [bɪndə(n)] V. intr.

1. binden (dik worden):

binden

dickflüssig werden

2. binden fig. (een band smeden):

binden

verbinden

bin·den³ <bond zich, h. zich gebonden> [bɪndə(n)] V. wk ww

binden zich binden (een verplichting op zich nemen):

binden

sich binden

binden

sich verpflichten

Ejemplos de uso para band

das Band der Ehe

de huwelijksband

am laufenden Band

aan de lopende band

das Blaue Band NÁUT.

de blauwe wimpel

ein Konzert auf Band nehmen

een concert op band opnemen

am laufenden Band

aan de lopende band fig.

außer Rand und Band geraten

uit de band springen (zich laten gaan)

eine Reifenpanne bekommen

een lekke band krijgen

einen Reifen flicken

een band plakken

ein Seidenband

een zijden band

einen Schlauch aufpumpen

een band oppompen

das Fließband

de lopende band

einen Reifen wechseln

een band verwisselen

der platte Reifen

de lege [o. lekke ] band

Ejemplos monolingües (no verificados por la redacción de PONS)

alemán

Beim Labkrautschwärmer ist das Rot der Hinterflügel nicht so ausgedehnt und das olivfarbene Band auf den Vorderflügeln ist nicht unterbrochen.

de.wikipedia.org

Die zwölf Bände erzählen über das Leben und die Abenteuer eines Pferdevolkes.

de.wikipedia.org

Die deutschsprachige Ausgabe erscheint seit 2017 in mehreren Bänden beim Verlag Schreiber und Leser.

de.wikipedia.org

In den ersten fünf Bänden sind auch die historische Kanzleisprache und weitere bairischsprachige Gebiete der ehemaligen Monarchie berücksichtigt.

de.wikipedia.org

Bänder bestehen aus 2 Teilen: einem Unterteil und einem Oberteil.

de.wikipedia.org

Die Band gab zusammen mit der britischen Band Jethro Tull Konzerte und nahm am Tanz&FolkFest in Rudolstadt, dem größten deutschen Folkfestival, teil.

de.wikipedia.org

Der erste Band (A–K) wurde von 1997 bis 2008 erarbeitet und liegt abgeschlossen vor.

de.wikipedia.org

Unter seiner Regie entstanden zahlreiche Konzertmitschnitte und zwei Chroniken der Band, die als DVD auf den Markt kamen.

de.wikipedia.org

Der Firmengründer bearbeitete insgesamt drei Bände in französischer Sprache.

de.wikipedia.org

Er lernte Gitarre und Klavier spielen und begann mit lokalen Bands aufzutreten.

de.wikipedia.org