Traducciones de „daslook“ en el diccionario neerlandés » alemán

(Ir a alemán » neerlandés)

dak·loos [dɑklos] ADJ.

dakloos

obdachlos

dag·loon <dag|lonen> [dɑxlon] SUST. nt

dagloon

Tagelohn m

ont·look V.

ontlook 3. pers. sing. imperf. van ontluiken

Véase también: ontluiken

ont·lui·ken <ontlook, i. ontloken> [ɔntlœykə(n)] V. intr. ook fig.

ontluiken

aufblühen

ontluiken

sich entfalten

een ontluikend talent

ein aufblühendes Talent

spook <spoken> [spok] SUST. nt

1. spook (schim):

spook

Gespenst nt

een spook waart rond

ein Gespenst geht um

2. spook (hersenschim):

spook

Gespenst nt

spook

Phantom nt

een spook van de verbeelding

ein Hirngespinst

3. spook (dreiging):

spook

Gespenst nt

spook

Schreckgespenst nt

spook

Spuk m

het spook van de werkloosheid

das Schreckgespenst der Arbeitslosigkeit

4. spook (onuitstaanbaar meisje):

spook

Schreckschraube f

als·ook [ɑlsok] CONJ.

alsook

sowie

alsook

wie auch

slok <slok|ken> [slɔk] SUST. m

slok

Schluck m

slok

Zug m

een flinke slok nemen

einen kräftigen Schluck nehmen

dat scheelt een slok op een borrel fig.

das macht einiges aus

in een paar slokken had hij het glas leeg

in ein paar Zügen hatte er das Glas leer

een slok water

ein Schluck Wasser

hij houdt wel van een slokje

er trinkt gern ein Gläschen

sloom <slome, slomer, sloomst> [slom] ADJ.

sloom

träge

sloom fig.

schlapp

sloom fig.

lahm

de slome duikelaar

der Schlappschwanz

hij is te sloom in zijn werk

er ist zu träge bei der Arbeit

sloom kijken

dumpf dreinschauen

op slome toon spreken

in schleppendem Ton sprechen

sloop³ [slop] SUST. m geen pl.

1. sloop:

sloop (huizen)

Abbruch m

sloop (voertuigen, vliegtuigen, machines)

Verschrottung f

sloop (schepen)

Abwracken nt

2. sloop:

sloop (bedrijf: huizen)

Abbruchunternehmen nt

sloop (bedrijf: huizen)

Abbruchfirma f

sloop (bedrijf: auto's)

Autoverwertung f

sloop (bedrijf: schepen)

Abwrackfirma f

een spatbord bij de sloop weghalen

einen Kotflügel vom Schrottplatz holen

sloof <sloven> [slof] SUST. f (zwoegende vrouw)

sloof

Arbeitstier nt

sloof

Arbeitspferd nt

sloot¹ <sloten> [slot] SUST. f

1. sloot (brede greppel):

sloot

Graben m

sloot

Wassergraben m

van de wal in de sloot raken fig.

vom Regen in die Traufe kommen

in geen zeven sloten tegelijk lopen fig.

auf eigenen Füßen [o. Beinen] stehen

2. sloot (grote hoeveelheid):

sloot

Unmenge f

look¹ [lok] SUST. nt of m geen pl. plantk.

look

Lauch m

be·sloot V.

besloot 3. pers. sing. imperf. van besluiten¹, besluiten²

Véase también: besluiten , besluiten

be·slui·ten² <besloot, h. besloten> [bəslœytə(n)] V. trans.

1. besluiten (beëindigen):

besluiten

beenden

besluiten

beschließen

besluiten

abschließen

2. besluiten (een besluit nemen):

besluiten

beschließen

besluiten

entscheiden

3. besluiten (afleiden):

besluiten

schließen

besluiten

folgern

be·slui·ten¹ <besloot, h. besloten> [bəslœytə(n)] V. intr. (kiezen voor)

besluiten

sich entscheiden für

besluiten

sich entschließen zu

dak·goot <dak|goten> [dɑkxot] SUST. f

dakgoot

Dachrinne f

dakgoot

Regenrinne f