Traducciones de „Minteh“ en el diccionario neerlandés » alemán

(Ir a alemán » neerlandés)

mi·nu·te [minyt]

à la minute

sofort

à la minute

auf der Stelle

min·ne <minne|n> [mɪnə] SUST. f

iets in der minne schikken

etw gütlich beilegen

min·der¹ [mɪndər] ADJ.

minder (geringer)

geringer

minder (geringer)

weniger

minder (lager)

niedriger

van minder belang

von geringerer Bedeutung

van minder belang

weniger wichtig

het niet met minder doen

sich nicht mit weniger zufriedengeben

van mindere kwaliteit

von schlechterer Qualität

kan het wat minder? (minder luid)

geht es nicht etwas leiser?

kan het wat minder? (minder veel)

etwas weniger bitte!

het wordt minder met de omzet

der Umsatz lässt nach

hij wilde niet minder zijn dan zijn collega

er wollte nicht hinter seinem Kollegen zurückstehen

mi·niem [minim] ADJ.

miniem

minimal

miniem

sehr gering

een miniem verschil

ein minimaler Unterschied

min·nen¹ <minde, h. gemind> [mɪnə(n)] V. trans. (beminnen)

minnen

lieben

het minnend paartje

das Liebespaar

min·te·ken <minteken|s> [mɪntekə(n)] SUST. nt

minteken

Minuszeichen nt

mi·na·ret <minaret|ten> [minarɛt] SUST. f

minaret

Minarett nt

min·de·re <mindere|n> [mɪndərə] SUST. m en f

1. mindere (ondergeschikte):

mindere

Untergebene(r) f(m)

2. mindere gesch.:

mindere

Mannschaften pl.

3. mindere (minder bekwame):

mindere

Unterlegene(r) f(m)

hij bleek op alle punten haar mindere te zijn

er war ihr in jeder Hinsicht unterlegen

minst² [mɪnst] ADJ.

1. minst (geringste):

minst

geringste(r, s)

minst

mindeste(r, s)

minst

wenigste(r, s)

die vaas heeft niet de minste waarde

die Vase ist absolut wertlos

2. minst (zelfstandig):

minst

Geringste(s) nt

minst

Wenigste(s) nt

bij het minste of geringste

beim geringsten Anlass

er niet het minste van weten

nicht die geringste Ahnung von etw dat. haben

er niet in het minst bezwaar tegen hebben

nicht im Geringsten etwas dagegen haben

op z'n minst/ten minste

wenigstens/mindestens

er waren ten minste 100 doden

es gab mindestens 100 Tote

mi·nus [minʏs] PREP.

minus

minus

minus

weniger

zeven minus drie is vier

sieben minus drei ist vier

mindst [mɪndst] ADJ. (overtreffende trap van ‘weinig’)

mindst

am wenigsten

mi·neur [minør] SUST. f geen pl.

1. mineur muz.:

mineur

Moll nt

dit muziekstuk staat in (c-)mineur

dieses Musikstück ist in (c-)Moll

2. mineur (stemming):

mineur

Deprimiertheit f

mineur

Niedergeschlagenheit f

in mineur (gestemd) zijn

auf Moll gestimmt sein fig.

mi·ni·ma [minima] SUST. pl.

minima

≈ Einkommensschwache(n) pl.

de echte minima

die Einkommensschwächsten

mi·nuut <mi|nuten> [minyt] SUST. f

1. minuut (deel van een uur):

minuut

Minute f

in de laatste minuut DEP.

in der letzten Spielminute

om de minuut

minütlich

op de minuut af

auf die Minute

per minuut

jede Minute

een minuut stilte

eine Gedenkminute

een minuut stilte

eine Schweigeminute

2. minuut (deel van een graad):

minuut

Minute f

3. minuut (origineel van een akte):

minuut

Urschrift f

4. minuut (ogenblik):

minuut

Minute f

minuut

Augenblick m

geen minuut zit hij stil

er sitzt keinen Augenblick still

min² <minne, minner, minst> [mɪn] ADJ.

1. min (klein):

min

klein

min

schlecht

min

winzig

2. min (gemeen):

min

niedrig

min

schäbig

een minne streek

ein fieser Streich

3. min (matig, ondermaats):

min

mager

min

dürftig

min

kümmerlich

mink² <mink|s> [mɪŋk] SUST. m (dier)

mink

Mink m

min.

1. min.:

min.

Min.

2. min.:

min.

min.

min.

mind.

Véase también: minuut , minimaal

mi·nuut <mi|nuten> [minyt] SUST. f

1. minuut (deel van een uur):

minuut

Minute f

in de laatste minuut DEP.

in der letzten Spielminute

om de minuut

minütlich

op de minuut af

auf die Minute

per minuut

jede Minute

een minuut stilte

eine Gedenkminute

een minuut stilte

eine Schweigeminute

2. minuut (deel van een graad):

minuut

Minute f

3. minuut (origineel van een akte):

minuut

Urschrift f

4. minuut (ogenblik):

minuut

Minute f

minuut

Augenblick m

geen minuut zit hij stil

er sitzt keinen Augenblick still

mi·ni·maal [minimal] ADJ.

1. minimaal (minstens):

minimaal

minimal

minimaal

mindestens

minimaal

Minimal-

minimaal

Mindest-

het minimale aantal

die Mindestzahl

2. minimaal (uiterst klein, weinig):

minimaal

minimal

minimaal

(sehr) gering