Traducciones de „Herings“ en el diccionario neerlandés » alemán

(Ir a alemán » neerlandés)

hea·ring <hearing|s> [hiːrɪŋ] SUST. f

hearing

Hearing nt

hearing

Anhörung f

he·ling [helɪŋ] SUST. f geen pl.

1. heling (het genezen):

heling

Heilung f

2. heling (gestolen goed):

heling

Hehlerei f

ge·ring <geringe, geringer, geringst> [ɣərɪŋ] ADJ.

1. gering (klein):

gering

gering

niet in het geringste

nicht im Geringsten

2. gering (onbeduidend):

gering

gering

gering

geringfügig

dat is van geringe betekenis

das ist von geringer Bedeutung

geringe verschillen

geringfügige Unterschiede pl.

le·ring <lering|en> [lerɪŋ] SUST. f

1. lering (wat men leert):

lering

Lehre f

lering uit iets trekken

aus etw eine Lehre ziehen

tot lering en vermaak

zur Belehrung und Unterhaltung

2. lering (catechisatie):

lering

Katechese f

3. lering (leerstelling):

lering

Lehre f

de lering van de kerk

die Kirchenlehre

ne·ring <nering|en> [nerɪŋ] SUST. f

nering (middel van bestaan)

Gewerbe nt

nering (zaak)

Geschäft nt

se·ring <sering|en> [sərɪŋ] SUST. f

sering

Flieder m

ij·lings [ɛilɪŋs] ADV.

ijlings

eiligst

ijlings

eilends

er·langs [ɛrlɑŋs] ADV.

erlangs (passeren)

(daran) vorbei

erlangs (plaats)

daran entlang

hij wil erlangs

er möchte vorbei

he·ros <heroën> [herɔs] SUST. m

heros

Heros m

her·nia <hernia|'s> [hɛrnija] SUST. f (uitstulping van een tussenwervelschijf)

hernia

Bandscheibenvorfall m

her·tog <hertog|en> [hɛrtɔx] SUST. m

hertog

Herzog m

her·sens [hɛrsəns] SUST. pl.

1. hersens (verstand):

hersens

Gehirn nt

hersens fig.

Kopf m

hersens fig.

Verstand m

zijn hersens afpijnigen

sich dat. das Gehirn zermartern

gebruik toch je hersens

gebrauche doch deinen Verstand

het lijkt wel of je geen hersens hebt

manchmal zweifle ich an deinem Verstand

hoe haal je het in je hersens!

du bist wohl nicht ganz bei Verstand!

de hersens laten werken

all seinen Verstand zusammennehmen

2. hersens fig. (schedel):

hersens

Schädel m

iem de hersens inslaan

jdm den Schädel einschlagen

hengst <hengst|en> [hɛŋst] SUST. m

1. hengst (mannelijk paard):

hengst

Hengst m

2. hengst (oplawaai):

hengst

Hieb m

iem een hengst verkopen

jdm eine scheuern argot

3. hengst (lomp persoon):

hengst

Heini m coloq.

hei·ning <heining|en> [hɛɪnɪŋ] SUST. f

heining

Zaun m

hef·fing <heffing|en> [hɛfɪŋ] SUST. f

1. heffing (het vorderen):

heffing

Erhebung f

2. heffing:

heffing (gevorderd bedrag)

Abgabe f

heffing (belasting, accijns)

Steuer f

heffing (tol)

Zoll m

buitengewone heffing

Sonderabgabe f

hel·ling <helling|en> [hɛlɪŋ] SUST. f

1. helling (talud):

helling

Böschung f

een steile helling

eine steile Böschung

2. helling:

helling (glooiing: van een berg)

Hang m

helling (glooiing: van een weg)

Gefälle nt

de helling af

hangabwärts

de zuidelijke helling

der Südhang

3. helling:

helling (het overhellen)

Neigung f

helling (van een wand)

Überhängen nt

de helling van de aardas

die Neigung der Erdachse

4. helling scheepv.:

helling

Helling f nt m

het schip moet op de helling

das Schiff ist überholungsbedürftig

van de helling lopen [o. glijden]

vom Stapel laufen