Traducciones de „inklinken“ en el diccionario alemán » neerlandés

(Ir a neerlandés » alemán)

ver·ˈlin·ken V. trans. INFORM.

verlinken

linken

verlinken

verbinden

ˈan·trin·ken V. trans.

1. antrinken coloq. (angebrochen):

antrinken

(beginnen te) drinken van

eine angetrunkene Flasche

een aangebroken fles

2. antrinken coloq. (betrinken):

antrinken

aandrinken

antrinken

indrinken

antrinken

bedrinken

sich dat. Mut antrinken

zich moed indrinken

sich dat. einen (Rausch) antrinken

zich bedrinken

ˈein·sin·ken V. intr.

1. einsinken (nach unten sinken):

einsinken

wegzinken

einsinken

wegzakken

2. einsinken (in sich zusammensinken):

einsinken

inzakken

einsinken

in elkaar zakken [o. vallen]

ˈLin·ke(r) [ˈlɪŋkə (-kɐ)] SUST. f(m) decl. wie adj. POL.

Linke(r)

linkse m en f

ˈab·sin·ken V. intr.

1. absinken:

absinken (sich senken)

(weg)zinken

absinken (tiefer sinken)

verzinken

auf (den) Grund absinken

naar de diepte (weg)zinken

2. absinken (sich verringern):

absinken

dalen

absinken

afnemen

absinken

verminderen

3. absinken fig. (sich verschlechtern):

absinken

afzinken

absinken

afzakken

absinken

slechter worden

auf den letzten Platz absinken DEP.

naar de laatste plaats afzakken

ˈab·win·ken¹ V. intr.

abwinken

een afwijzend teken [o. gebaar] maken

ˈSchin·ken <Schinkens, Schinken> [ˈʃɪŋkn̩] SUST. m

1. Schinken GASTR.:

Schinken

ham

2. Schinken coloq.:

Schinken (Oberschenkel)

dij

Schinken (Gesäß)

bil

3. Schinken coloq. selten (Bein):

Schinken

been nt

4. Schinken hum. (Buch):

Schinken

(dikke) pil

Schinken

dik boek nt

5. Schinken hum. (Film, Theaterstück):

Schinken

draak

Schinken

(slechte) lange film

Schinken

(slecht) lang (toneel)stuk

ˈzu·win·ken V. intr.

zuwinken

toewuiven

zuwinken

toezwaaien

be·ˈtrin·ken V. v. refl. irreg.

betrinken

zich bedrinken

er·ˈtrin·ken [-ˈtrɪŋkn̩] V. intr. a. fig.

ertrinken

verdrinken

ˈschmin·ken [ˈʃmɪŋkn̩] V. trans.

schminken

opmaken

schminken TEAT.

schminken

schminken TEAT.

grimeren

ver·ˈsin·ken V. intr. irreg.

1. versinken:

versinken

(ver)zinken

versinken

ondergaan

2. versinken:

versinken

wegzinken

versinken

wegzakken

3. versinken fig.:

versinken

verzinken

versinken

verdiept raken in

in seinen Erinnerungen versinken

helemaal in zijn herinneringen opgaan

ver·ˈzin·ken V. trans.

1. verzinken:

verzinken

verzinken

verzinken

met een laag zink bedekken

verzinken

galvaniseren

2. verzinken coloq.:

verzinken

verklikken

verzinken

aangeven

ˈTür·klin·ke SUST. f

Türklinke

deurklink

Türklinke

deurkruk