Traducciones de „gerende“ en el diccionario alemán » neerlandés

(Ir a neerlandés » alemán)

Ge·ˈre·de <Geredes> [gəˈreːdə] SUST. nt kein pl.

1. Gerede (Geschwätz):

Gerede

geklets nt

Gerede

praatjes

Gerede

gezwam nt

böswilliges Gerede

achterklap

böswilliges Gerede

laster

dummes Gerede

kletspraatjes

jdn/etw ins Gerede bringen

iem/iets in opspraak brengen

leeres Gerede

geleuter

leeres Gerede

beuzelpraat

2. Gerede suizo (Gespräch):

Gerede

gesprek nt

Gerede

onderhoud nt

ge·ˈra·de¹ [gəˈraːdə] ADJ.

1. gerade (nicht krumm):

gerade

recht

etw gerade biegen

iets rechtbuigen

etw gerade richten

iets (recht)maken

etw gerade richten

iets repareren

in gerader Richtung

rechtdoor

in gerader Richtung

rechtuit

2. gerade (offenherzig, gerade heraus):

gerade

rondborstig

gerade

eerlijk

gerade

open

gerade

oprecht

3. gerade (aufrecht):

gerade

rechtop

gerade

recht

gerade

overeind

eine gerade Haltung

een rechte houding

gerade stehen

(recht) staan

4. gerade (genau):

gerade

precies

gerade

juist

das gerade Gegenteil

precies het tegenovergestelde

5. gerade MAT. (opp: ungerade):

gerade

even

gerade

paar

fünf(e) gerade sein lassen

het niet al te nauw nemen

fünf(e) gerade sein lassen

een en ander door de vingers zien

eine gerade Zahl

een even getal

Le·ˈgen·de <Legende, Legenden> [leˈgɛndə] SUST. f

Legende

legende

Ge·ˈra·de <Geraden, Geraden> [gəˈraːdə] SUST. f

1. Gerade MAT.:

Gerade

rechte (lijn)

2. Gerade (gerade Strecke) DEP.:

Gerade

recht stuk nt

3. Gerade DEP. (Boxen):

Gerade

rechte stoot

ge·ˈrecht [gəˈrɛçt] ADJ.

1. gerecht a. REL. (angemessen beurteilen):

gerecht

rechtvaardig

gerecht

billijk

jdm gerecht werden

iem recht laten wedervaren

jdm gerecht werden

iem in zijn recht laten

2. gerecht:

gerecht (rechtgemäß)

gerechtvaardigd

gerecht (rechtgemäß)

rechtmatig

gerecht (berechtigt)

terecht

3. gerecht (passend):

gerecht

passend

gerecht

aangepast

gerecht

geschikt

eine jedem Wetter gerecht werdende Kleidung

een voor elk weer(type) geschikte kleding

etw gerecht werden

aan iets voldoen [o. beantwoorden]

ge·ˈreizt [gəˈr͜ai ͜tst] ADJ.

gereizt

geprikkeld

gereizt

geïrriteerd

in gereizter Laune [o. Stimmung ] sein

in een geprikkelde stemming zijn

Ge·ˈbin·de <Gebindes, Gebinde> [gəˈbɪndə] SUST. nt

1. Gebinde (Bündel, Bund):

Gebinde

bundel

Gebinde

bos

Gebinde

schoof

Gebinde

krans

2. Gebinde (Strähne, Knäuel):

Gebinde

streng

Gebinde

kluwen nt

3. Gebinde (Teil einer Dachkonstruktion):

Gebinde

kapspant

Gebinde

(kap)gebint

4. Gebinde (eine Reihe Dachpfannen):

Gebinde

rij dakpannen

5. Gebinde austr. (Weinmenge (Faß)):

Gebinde

vat nt

Gebinde

fust nt

Ge·ˈlän·de <Geländes, Gelände> [gəˈlɛndə] SUST. nt

Gelände

terrein nt

auf freiem Gelände

in het open [o. vrije] veld

Ge·ˈsin·de <Gesindes, Gesinde> [gəˈzɪndə] SUST. nt veraltet (auf einem Bauernhof)

Gesinde

personeel nt

Gesinde

bedienden

Gesinde

knechten en meiden

Ge·ˈwin·de <Gewindes, Gewinde> [gəˈvɪndə] SUST. nt

1. Gewinde TÉC. (Draht):

Gewinde

(schroef)draad

2. Gewinde veraltet (Girlande):

Gewinde

guirlande

Gewinde

krans

ˈger·ben [ˈgɛrbn̩] V. trans.

1. gerben:

gerben

looien

2. gerben:

gerben

tanen

ˈWen·de¹ <Wenden, Wenden> [ˈvɛndə] SUST. m (das Wenden)

Wende

Wende

ˈLen·de <Lende, Lenden> [ˈlɛndə] SUST. f

1. Lende ANAT.:

Lende

lende

2. Lende GASTR.:

Lende

lende

Lende

lendenstuk nt

ˈBlen·de <Blende, Blenden> [ˈblɛndə] SUST. f

1. Blende (Lichtschutz):

Blende

(zonne)klep

2. Blende MODA:

Blende

bies

Blende

strook

3. Blende FOTO:

Blende

diafragma nt

4. Blende CINE:

Blende

vloeiende overgang

5. Blende ARQUIT.:

Blende

blindering

ˈSpen·de <Spende, Spenden> [ˈʃpɛndə] SUST. f

Spende

gift

Spende

gave

Spende

schenking

eine Spende an Kleidung/Lebensmitteln

een gift in de vorm van kleding/levensmiddelen

ge·ˈring [gəˈrɪŋ] ADJ.

1. gering (unerheblich, unbedeutend):

gering

gering

gering

weinig

gering

klein

kein Geringerer als er

niem minder dan hij

in gering(er)em Grade

in mindere mate

nicht im Geringsten

niet in het minst

nicht im Geringsten

helemaal niet

nicht die geringste Lust

niet de minste zin [o. lust]

nicht das Geringste tun

helemaal niets doen

nicht das Geringste tun

geen klap doen [o. uitvoeren]

2. gering (niedrig):

gering

laag

gering

gering

jdn gering schätzen/achten

iem minachten/geringschatten