Traducciones de „boertig“ en el diccionario alemán » neerlandés

(Ir a neerlandés » alemán)

ˈfer·tig¹ [ˈfɛrtɪç] ADJ.

1. fertig:

fertig

klaar

fertig (bereit)

gereed

sich fertig machen für etw [o. zu etw] coloq.

zich klaarmaken voor iets

etw fertig machen coloq.

iets klaarmaken [o. gereedmaken] [o. afmaken]

mit jdm fertig sein coloq.

met iem niets meer (willen) te maken hebben

mit jdm fertig werden coloq.

iem kleinkrijgen [o. onder de knie krijgen]

mit einem Problem fertig werden

een probleem oplossen

mit einem Erlebnis fertig werden

een belevenis verwerken

schnell fertig sein mit seinen Antworten

niet om een antwoord verlegen zijn

die Koffer fertig packen

de koffers klaarmaken

fix und fertig

kant-en-klaar

fix und fertig

bekaf

fix und fertig

geruïneerd

fix und fertig

failliet

fertig zur Abfahrt/zum Abfahren

klaar voor vertrek/om te vertrekken

2. fertig (abgeschlossen):

fertig

rijp

fertig

bekwaam

fertig

volwassen

3. fertig coloq. (erschöpft):

fertig

uitgeput

fertig

afgemat

fertig

aan het eind van zijn krachten

mit den Nerven fertig sein

een zenuwinzinking nabij zijn

fertig sein

uitgeput zijn

fertig sein

geruïneerd zijn

ˈbors·tig [ˈbɔrstɪç] ADJ.

1. borstig:

borstig

borstelig

borstig

stekelig

2. borstig fig.:

borstig

grimmig

borstig

nors

borstig

stekelig

ˈbär·tig [ˈbɛːɐ̯tɪç] ADJ.

bärtig

baardig

bärtig

gebaard

ˈdor·tig [ˈdɔrtɪç] ADJ.

dortig

(al)daar

dortig

van [o. in] die plaats

die dortigen Verhältnisse

de toestanden aldaar

ˈar·tig [ˈaːɐ̯tɪç] ADJ.

artig

zoet

artig

braaf

artig

lief

ˈhur·tig [ˈhʊrtɪç] ADJ. veraltet regio.

hurtig

rap

hurtig

vlot

hurtig

snel

ˈab·ar·tig ADJ.

abartig (abnorm)

afwijkend

abartig coloq. (verrückt, pervers a.)

abnormaal

abartig coloq. (verrückt, pervers a.)

pervers

ˈun·ar·tig ADJ.

unartig

stout

unartig

ondeugend

unartig

onhebbelijk

ˈbo·ckig [ˈbɔkɪç] ADJ.

bockig

bokkig

bockig

koppig

ˈbom·big [ˈbɔmbɪç] ADJ. coloq.

bombig

reusachtig

bombig

enorm

bombig

kolossaal

ein bombiges Mädchen

een moordgriet

ˈzo·tig [ˈ͜tsoːtɪç] ADJ. pey.

zotig

schuin

zotig

obsceen

zotig

schunnig

ˈblu·tig [ˈbluːtɪç] ADJ.

blutig

bloedig

blutig

bebloed

jdn blutig schlagen

iem tot bloedens toe slaan

ein blutiger Anfänger

een groentje

blutiger Ernst

bittere ernst

ˈdef·tig [ˈdɛftɪç] ADJ.

1. deftig (kräftig):

deftig

stevig

deftig

krachtig

deftig

voedzaam

2. deftig (grob):

deftig

ruw

deftig

grof

deftig

schuin

3. deftig (sehr):

deftig

flink

deftig

zeer

deftig

erg

eine deftige Kritik bekommen

veel [o. heel wat] kritiek krijgen

ˈfet·tig [fɛtɪç] ADJ.

1. fettig:

fettig

vet(tig)

fettig

vethoudend

locuciones, giros idiomáticos:

fettiges Haar

vet(tig) haar

ˈhef·tig [ˈhɛftɪç] ADJ.

1. heftig (stark, gewaltig):

heftig

hevig

heftig

fel

heftig

sterk

heftig

vurig

die Wunde schmerzt heftig

de wond doet verschrikkelijk pijn

2. heftig:

heftig (intensiv)

heftig

heftig (hitzig)

driftig

heftig (hitzig)

opvliegend

er ist ein heftiger Mensch

hij is heftig van aard [o. een opvliegend iem]

er wird leicht heftig

hij wordt gauw driftig