neerlandés » alemán

Traducciones de „tuning“ en el diccionario neerlandés » alemán

(Ir a alemán » neerlandés)

Mostrar un resumen de todos los resultados

leu·ning: sustantivo
stu·wing: sustantivo
in·ning: sustantivo
ho·ning: sustantivo
ko·ning: sustantivo
le·ning: sustantivo
me·ning: sustantivo
wo·ning: sustantivo
dei·ning: sustantivo
hei·ning: sustantivo
win·ning: sustantivo
pen·ning: sustantivo
kro·ning: sustantivo
ope·ning: sustantivo
tui·nier: sustantivo
men·ging: sustantivo
tu·ner: sustantivo
tun·nel: sustantivo
kling: sustantivo
kring: sustantivo

Los resultados a continuación se escriben de forma parecida: stuwing , leuning , woning , mening , lening , koning , honing , inning , menging , tuinier , opening , kroning , penning , winning , heining , deining , ijking , haring , geding , gaping , doping , deling , daling , kring , kling , tunnel y/e tuner

leu·ning <leuning|en> [lønɪŋ] SUST. f

1. leuning (trap):

Treppengeländer nt

2. leuning (meubels):

Lehne f

3. leuning (balustrade):

4. leuning (reling):

Reling f

stu·wing <stuwing|en> [stywɪŋ] SUST. f

1. stuwing (stuwkracht):

Antriebskraft f

stuwing techn., nat.

Schub m

2. stuwing (het stouwen):

Stauung f

Stauen nt

3. stuwing (belemmering van de afvloeiing):

Stauung f

in·ning¹ <inning|s> [ɪnɪŋ] SUST. m DEP.

Inning nt

ho·ning [honɪŋ] SUST. m geen pl.

Honig m

zo zoet als honing

het smaakt als honing

es schmeckt köstlich

iem honing om de mond smeren fig.

jdm Honig um den Mund schmieren coloq.

ko·ning <koning|en> [konɪŋ] SUST. m

König m

leven als een koning

leben wie ein Fürst

de drie koningen rel.

die Heiligen Drei Könige

de koning der hel

der Fürst der Hölle

de koning der hemelen

der König der Himmel

Willem III, Koning der Nederlanden

Willem III., König der Niederlande

de koning uitspelen kaarten

den König ausspielen

de koning schaak zetten AJEDR.

dem König Schach bieten

de koning te rijk zijn fig.

≈ im sieb(en)ten Himmel sein

Koning Winter

Väterchen Frost

le·ning <lening|en> [lenɪŋ] SUST. f

1. lening (bedrag):

Darlehen nt

Kredit m

een lening van € 10.000,-

ein Darlehen von 10.000 €

iem een lening verstrekken

jdm einen Kredit gewähren

2. lening (het opnemen van geld):

Anleihe f

Kredit m

een lening sluiten [o. aangaan ]

einen Kredit aufnehmen

me·ning <mening|en> [menɪŋ] SUST. f

Meinung f

Ansicht f

zijn mening geven

seine Meinung sagen

zijn mening ventileren

seiner Meinung Luft machen

in de mening verkeren dat ...

irrigerweise annehmen, dass ...

ik kan uw mening niet delen

ich bin nicht Ihrer Meinung

naar mijn mening

meiner Meinung [o. Ansicht] nach

de openbare mening

die öffentliche Meinung

dezelfde mening toegedaan zijn

derselben Meinung sein

van mening zijn dat ...

der Meinung sein, dass ...

van mening veranderen

seine Meinung ändern

de meningen zijn verdeeld

die Meinungen sind geteilt

het verschil van mening

die Meinungsverschiedenheit

wo·ning <woning|en> [wonɪŋ] SUST. f

1. woning:

woning (huis)

Wohnung f

woning (thuis)

Heim nt

woning form. pey.

2. woning (hol):

Bau m

dei·ning <deining|en> [dɛinɪŋ] SUST. f

1. deining (golfbeweging):

Seegang m

Dünung f

2. deining form. (golvende beweging):

Wogen nt

3. deining (beroering):

deining veroorzaken

Aufregung verursachen

hei·ning <heining|en> [hɛɪnɪŋ] SUST. f

Zaun m

win·ning [wɪnɪŋ] SUST. f geen pl.

winning (van ertsen, mineralen)

winning (van ertsen, mineralen)

Abbau m

de winning van aardgas

die Erdgasgewinnung

de winning van steenkool

die Steinkohlenförderung

pen·ning <penning|en> [pɛnɪŋ] SUST. m

1. penning (geld(stuk)):

Münze f

2. penning (metalen plaatje):

Marke f

kro·ning <kroning|en> [kronɪŋ] SUST. f

ope·ning <opening|en> [opənɪŋ] SUST. f

1. opening (het openen):

Öffnen nt

de opening van het testament

die Eröffnung des Testaments

2. opening (het voor het eerst openstellen):

de opening van een tentoonstelling

die Eröffnung einer Ausstellung

3. opening (gat):

4. opening (het beginnen):

5. opening DEP.:

opening van zaken geven

die Tatsachen offenlegen

tui·nier <tuinier|s> [tœynir] SUST. m

1. tuinier (tuinman):

2. tuinier (liefhebber van tuinieren):

Hobbygärtner m

men·ging <menging|en> [mɛŋɪŋ] SUST. f

1. menging (handeling):

Mengen nt

Mischen nt

2. menging (resultaat):

Gemisch nt

tu·ner <tuner|s> [cuːnər] SUST. m

Tuner m

tun·nel <tunnel|s> [tʏnəl] SUST. m

Tunnel m

tunnel (onder spoorweg enz.)

Unterführung f

een tunnel onder de weg doorleggen

den Weg untertunneln

kling [klɪŋ] SUST. f geen pl.

Klinge f

de vijand over de kling jagen fig.

den Feind über die Klinge springen lassen

kring <kring|en> [krɪŋ] SUST. m

1. kring (cirkelvormig figuur):

Kreis m

Ring m

kringen onder de ogen hebben

(dunkle) Ringe unter den Augen haben

kringen in een tafelblad

Ringe [o. Ränder] auf einer Tischplatte

een kring trekken

einen Kreis zeichnen

2. kring (cirkel van personen of dingen):

Kreis m

in een kring zitten

im Kreis sitzen

3. kring (maatschappelijke groep):

Kreis m

Milieu nt

de hogere kringen

die besseren Kreise

een literaire kring

ein literarischer Zirkel

in welingelichte kringen

in gut unterrichteten Kreisen

4. kring (personen die iem omringen):

Kreis m

Runde f

in besloten kring

in geschlossener Gesellschaft

de huiselijke kring

der Kreis der Familie

de huiselijke kring

der Familienkreis

een kring van vrienden

ein Freundeskreis

Consultar el diccionario

neerlandés

Página en Deutsch | English | Español | Italiano | Polski