neerlandés » alemán

be·rok·ke·nen <berokkende, h. berokkend> [bərɔkənə(n)] V. trans.

ver·te·ke·nen <vertekende, h. vertekend> [vərtekənə(n)] V. trans.

uit·re·ke·nen <rekende uit, h. uitgerekend> [œytrekənə(n)] V. trans.

ver·re·ke·nen1 <verrekende, h. verrekend> [vərekənə(n)] V. trans. (vereffenen)

tro·che·us <trochee|ën> [trɔxejʏs] SUST. m lit.

af·te·ke·nen2 <tekende zich af, h. zich afgetekend> [ɑftekənə(n)] V. wk ww

aftekenen zich aftekenen (zichtbaar, merkbaar worden):

in·re·ke·nen <rekende in, h. ingerekend> [ɪnrekənə(n)] V. trans.

af·re·ke·nen1 <rekende af, h. afgerekend> [ɑfrekənə(n)] V. trans.

be·re·ke·nen <berekende, h. berekend> [bərekənə(n)] V. trans.

2. berekenen (in rekening brengen):

4. berekenen (voor- en nadeel afwegen van):

in·te·ke·nen2 <tekende in, h. ingetekend> [ɪntekənə(n)] V. trans.

1. intekenen (inschrijven):

na·re·ke·nen <rekende na, h. nagerekend> [narekənə(n)] V. trans.

om·re·ke·nen <rekende om, h. omgerekend> [ɔmrekənə(n)] V. trans.

op·te·ke·nen <tekende op, h. opgetekend> [ɔptekənə(n)] V. trans.

1. optekenen (te boek stellen):

2. optekenen (registreren):


Página en Deutsch | English | Español | Italiano | Polski