neerlandés » alemán

ges·te <geste|s> [ʒɛstə] SUST. f

1. geste (lichaam):

Geste f

2. geste fig.:

Geste f

lief·ste <liefste|n> [lifstə] SUST. m en f

1. liefste (geliefde):

Liebste(r) f(m)
Geliebte(r) f(m)

2. liefste (aanspreekvorm):

Liebste(r) f(m)

over·ste <overste|n> [ovərstə] SUST. m

1. overste mil.:

2. overste (hoofd van een geestelijke vereniging):

Obere(r) m

3. overste rel. (hoofd):

Oberst m

ge·he·sen V.

gehesen → hijsen¹, → hijsen²

Véase también: hijsen , hijsen

hij·sen2 <hees, h. gehesen> [hɛisə(n)] V. intr. ((veel) drinken)

hij·sen1 <hees, h. gehesen> [hɛisə(n)] V. trans.

2. hijsen (met moeite naar boven brengen):

3. hijsen ((veel) drinken):

saufen argot
Bier saufen argot

hees·ter <heester|s> [hestər] SUST. m

bus·te <buste|s, buste|n> [bystə] SUST. f

2. buste (borstbeeld; paspop):

Büste f

pi·ste <piste|s, piste|n> [pistə] SUST. f

was·te V.

waste 3. pers. sing. imperf. van wassen², wassen³, wassen⁴

Véase también: wassen , wassen , wassen , wassen

was·sen4 <wies, i. gewassen> [wɑsə(n)] V. intr.

1. wassen (groeien):

was·sen3 <waste, h. gewast> [wɑsə(n)] V. trans. (met was bestrijken)

was·sen2 <waste, h. gewassen> [wɑsə(n)] V. trans.

2. wassen ARTE:

was·sen1 [wɑsə(n)] ADJ.

naas·te <naaste|n> [nastə] SUST. m en f

oud·ste <oudste|n> [ɑutstə] SUST. m

1. oudste (eerstgeborene):

Älteste(r) m

2. oudste (iem met de hoogste ouderdom in rang):

Älteste(r) m

3. oudste (leider):

Älteste(r) m

tes·ten <testte, h. getest> [tɛstə(n)] V. trans.

be·stek <bestek|ken> [bəstɛk] SUST. nt

1. bestek (eetgerei):

Besteck nt

3. bestek (beschrijving van maatregelen):

Konzept nt

ge·stel <gestel|len> [ɣəstɛl] SUST. nt

3. gestel (een werktuig):

Gestell nt

mes·ten1 <mestte, h. gemest> [mɛstə(n)] V. trans.

1. mesten (vruchtbaar maken):

2. mesten (uitmesten):

oes·ter <oester|s> [ustər] SUST. f

pes·ten1 <pestte, h. gepest> [pɛstə(n)] V. intr. (kaartspel)

res·ten <restte, h. gerest> [rɛstə(n)] V. intr.

1. resten (te doen, te zeggen blijven):


Página en Deutsch | English | Español | Italiano | Polski