alemán » neerlandés

Traducciones de „opgedragen“ en el diccionario alemán » neerlandés

(Ir a neerlandés » alemán)

Mostrar un resumen de todos los resultados

ge·ˈtra·gen: adjetivo y adverbio
be·ˈfra·gen: verbo transitivo
be·ˈtra·gen: verbo reflexivo
Be·ˈtra·gen: sustantivo
über·ˈra·gen: verbo transitivo
ˈab·fra·gen: verbo transitivo
ˈab·tra·gen: verbo transitivo
ˈan·fra·gen: verbo intransitivo
ˈan·tra·gen: verbo transitivo
er·ˈfra·gen: verbo transitivo
ˈzu·tra·gen: verbo transitivo
ˈauf·ra·gen: verbo intransitivo
er·ˈtra·gen: verbo transitivo
ˈauf·tra·gen: verbo transitivo
ˈaus·fra·gen: verbo transitivo
ˈbei·tra·gen: verbo transitivo
ˈein·tra·gen: verbo reflexivo
ˈaus·tra·gen: verbo transitivo
ver·ˈtra·gen: verbo transitivo
ˈvor·tra·gen: verbo transitivo

Los resultados a continuación se escriben de forma parecida: getragen , überragen , Betragen , betragen , befragen , vortragen , vertragen , austragen , eintragen , beitragen , ausfragen , auftragen , ertragen , aufragen , zutragen , erfragen , antragen , anfragen , abtragen y/e abfragen

ge·ˈtra·gen¹ [gəˈtraːgn̩] ADJ. (feierlich)

be·ˈfra·gen¹ V. trans.

be·ˈtra·gen² [bəˈtraːgn̩] V. v. refl. irreg.

Be·ˈtra·gen <Betragens> [bəˈtraːgn̩] SUST. nt kein pl.

gedrag nt

über·ˈra·gen² V. trans.

überragen (überstehen)

uitsteken boven

überragen fig. a. (übertreffen)

jdn an Größe überragen

in lengte boven iem uitsteken

jdn an Größe überragen fig. (größer sein)

in grootheid boven iem uitsteken

ˈab·fra·gen V. trans.

1. abfragen (prüfen):

2. abfragen TÉC. (sich geben lassen):

zich laten geven

ein Signal abfragen

zich een signaal laten geven

3. abfragen INFORM.:

ˈab·tra·gen V. trans.

1. abtragen GEOGR.:

abtragen (entfernen)

abtragen (entfernen)

abtragen (abnutzen)

abtragen (abreißen)

abtragen (abreißen)

ein Haus abtragen

een huis afbreken [o. slopen]

einen Hügel abtragen

een heuvel afgraven [o. slechten]

2. abtragen elev. (abräumen):

die Teller/den Tisch abtragen

de borden/de tafel afruimen

3. abtragen (nach unten tragen):

naar beneden dragen

4. abtragen (durch langes Tragen):

5. abtragen elev. (ablösen, abbezahlen):

6. abtragen MED. (wegnehmen):

7. abtragen MAT.:

ˈan·fra·gen V. intr.

bei jdm nach [o. über ] [o. wegen ] etw anfragen

bij iem naar iets informeren [o. navraag doen]

ˈan·tra·gen V. trans. elev.

jdm seine Dienste/Hilfe antragen

iem zijn diensten/hulp aanbieden

jdm das Du antragen

iem voorstellen elkaar te tutoyeren

er·ˈfra·gen [-ˈfraːgn̩] V. trans.

door vragen te weten (proberen te) komen

ˈzu·tra·gen¹ V. trans. irreg.

zutragen (hintragen)

zutragen (hintragen)

zutragen elev. fig. (übermitteln)

zutragen fig.

ˈauf·ra·gen V. intr.

in den [o. zum ] Himmel aufragen

tot aan de hemel reiken

in den [o. zum ] Himmel aufragen

naar de, ten hemel oprijzen

er·ˈtra·gen [-ˈtraːgn̩] V. trans.

ˈauf·tra·gen² V. trans.

1. auftragen (aufstreichen):

2. auftragen (in Auftrag geben):

de opdracht geven

3. auftragen (durch Tragen abnutzen):

4. auftragen elev. (servieren):

ˈaus·fra·gen² V. trans.

jdn nach etw ausfragen

iem over iets uitvragen [o. uithoren]

jdn über etw/jdn ausfragen

iem over iets/iem uitvragen [o. uithoren]

ˈbei·tra·gen V. trans. irreg.

een bijdrage leveren

ˈein·tra·gen² V. v. refl.

sich ins Gästebuch eintragen

zijn naam in het gastenboek zetten

ˈaus·tra·gen V. trans.

1. austragen (zu Fuß zustellen):

2. austragen (ausfechten):

einen Konflikt austragen

een conflict uitvechten [o. beslechten]

3. austragen (bis zur Geburt behalten):

ten einde dragen

ein ausgetragenes Kind

een voldragen kind

4. austragen (verbreiten):

Neuigkeiten austragen

nieuwtjes rondvertellen

5. austragen (streichen):

6. austragen DEP. (stattfinden lassen):

ein Pokalspiel austragen

een bekerwedstrijd spelen

ver·ˈtra·gen¹ V. trans. irreg.

1. vertragen coloq.:

vertragen (benötigen)

vertragen (zu sich nehmen können)

jetzt könnte ich einen Schnaps vertragen coloq.

nu zou ik best een borrel lusten

2. vertragen (aushalten):

die Sache verträgt keinen Aufschub

de zaak duldt geen uitstel

ˈvor·tra·gen V. trans. irreg.

1. vortragen (nach vorne tragen):

naar voren dragen

2. vortragen (rezitieren):

3. vortragen (berichten):

verslag uitbrengen

4. vortragen ECON.:

Consultar el diccionario

alemán

Página en Deutsch | English | Español | Italiano | Polski