alemán » neerlandés

Traducciones de „gemummt“ en el diccionario alemán » neerlandés (Ir a neerlandés » alemán)

Mostrar un resumen de todos los resultados

ge·ˈhemmt: adjetivo y adverbio
ge·ˈmusst: verbo
ge·ˈmacht: adjetivo y adverbio
ge·ˈmocht: verbo
ge·ˈblümt: adjetivo y adverbio
ge·ˈsamt: adjetivo y adverbio
ge·lähmt: verbo

Los resultados a continuación se escriben de forma parecida: gemusst , gehemmt , gelähmt , gesamt , geblümt , gemocht y/e gemacht

ge·ˈhemmt [ɡəˈhɛmt] ADJ.

ge·ˈmusst [gəˈmʊst] V.

gemusst part. pas. von müssen

Véase también: müssen

ˈmüs·sen <muss, musste, gemusst> [ˈmʏsn̩] V. vb modal

müssen (notwendig sein)

müssen (brauchen)

Glück muss der Mensch haben! coloq.

je moet maar boffen [o. geluk hebben] !

Glück muss der Mensch haben! coloq.

zonder geluk vaart niemand wel!

man müsste viel Geld haben, dann …

men zou veel geld moeten hebben, dan …

das musste ja kommen!

dat moest gebeuren!

ich muss mal coloq.

ik moet even (naar de wc)

er müsste denn (krank sein)

tenzij hij (ziek is)

es muss sein!

het moet (gebeuren)!

ge·ˈmacht [gəˈmaxt] ADJ. coloq.

für etw [o. zu etw] gemacht sein coloq.

voor iets gemaakt zijn

ein gemachter Mann coloq.

een geslaagd man

ge·ˈmocht [gəˈmɔxt] V.

gemocht part. pas. von mögen¹, mögen²

Véase también: mögen , mögen

ˈmö·gen² <mag, mochte, hat … mögen> [ˈmøːgn̩] V. vb modal

1. mögen (Vermutung):

mogen

was mag das bedeuten?

wat betekent dat wel?

man möchte meinen

men zou denken [o. aannemen]

(das) mag sein

(dat) kan zijn [o. is best mogelijk] [o. kan best]

es mochten wohl dreißig Leute da gewesen sein

er waren misschien wel [o. zowat] dertig mensen

2. mögen (im einräumenden Satz):

mogen

mag kommen, was da will

wat er ook moge gebeuren

wie dem auch sein möge, ich bleibe

hoe dan ook, ik blijf

er mag tun, was er will, es gelingt ihm nichts

wat hij ook doet, niets lukt hem

3. mögen (sollen):

mogen

vrijheid [o. verlof] hebben om iets te doen

er mag es ruhig tun

hij mag het gerust doen

4. mögen (haben wollen):

ich möchte es kaufen

ik zou het graag willen kopen

5. mögen ((nicht) wollen):

geneigd [o. gezind] zijn

jetzt mag ich keine Musik hören

ik heb nu geen zin om naar muziek te luisteren

ich mochte nicht weggehen

ik had geen zin weg te gaan

6. mögen (den Wunsch haben):

mogen

laten

möge es so bleiben!

moge [o. laat] het zo blijven!

diese Warnung mag [o. möge] genügen

laat deze waarschuwing voldoende zijn

möchte er doch bald kommen! elev.

kwam hij toch maar gauw!

er mag nur [o. mag er doch] kommen! elev.

laat hem maar opkomen!

er mag sich in Acht nehmen! elev.

laat hij maar voorzichtig zijn!

ˈmö·gen¹ <mag, mochte, gemocht> [ˈmøːgn̩] V. trans.

1. mögen:

mögen (eine Vorliebe haben)

mögen (eine Vorliebe haben)

mögen (lieben)

mögen (lieben)

mögen (lieben)

2. mögen (gernhaben):

mogen

wer mich mag, mag auch meinen Hund

wie van mij houdt, houdt ook van mijn hond

ge·ˈblümt [gəˈblyːmt] ADJ.

1. geblümt (mit Blumenmuster):

2. geblümt fig. (manieriert, blumig):

ge·ˈsamt [gəˈzamt] ADJ.

(ge)heel

alle

al de

ge·lähmt V.

gelähmt part. pas. von lähmen

Véase también: lähmen

ˈläh·men [ˈlɛːmən] V. trans.

vor Schreck wie gelähmt sein

van schrik als (het ware) verlamd zijn

Consultar el diccionario

alemán

Página en Deutsch | English | Español | Italiano | Polski