Traducciones de „angebinde“ en el diccionario alemán » neerlandés

ˈan·ge·hend [ˈangeːənt] ADJ.

angehend

aankomend

angehend

toekomstig

angehend

beginnend

das angehende neunzehnte Jahrhundert

de eerste jaren van de negentiende eeuw

ein angehender Fünfziger

een man die de vijftig nadert

ein angehender Fünfziger

een man in het begin van de vijftig

ˈan·ge·wandt ADJ.

angewandt

toegepast

angewandte Kunst

toegepaste kunst

ˈan·ge·wie·sen [ˈangəviːzn̩] ADJ.

angewiesen sein auf

aangewezen zijn op

angewiesen sein auf

afhankelijk zijn van

ˈan·geb·lich [ˈangeːplɪç] ADJ.

angeblich

zogenaamd

angeblich

naar het heet

der angebliche Dieb

de vermeende dief

er ist angeblich verschwunden

hij is naar het heet verdwenen

ˈan·ge·bo·ren ADJ. MED.

angeboren

aangeboren

Heiterkeit ist ihm angeboren coloq. fig.

hij heeft van nature een opgewekt karakter

ˈan·ge·be·risch [ˈangeːbərɪʃ] ADJ. coloq.

angeberisch

opschepperig

angeberisch

opsnij(d)erig

angeberisch

blufferig

ˈan·ge·bracht [ˈangəbraxt] ADJ.

angebracht (angemessen)

passend

angebracht (angemessen)

gepast

angebracht (angemessen)

opportuun

angebracht (sinnvoll)

zinvol

angebracht (sinnvoll)

op zijn plaats

keineswegs angebrachte Kritik

geheel misplaatste kritiek

ˈAn·gel·lei·ne SUST. f

Angelleine

(angel)snoer

Angelleine

(vis)lijn

ˈan·ge·mes·sen ADJ.

1. angemessen (passend):

angemessen

passend

angemessen

gepast

angemessen

adequaat

eine angemessene Belohnung/Strafe

een passende [o. behoorlijke] beloning/straf

2. angemessen (entsprechend):

angemessen

overeenkomstig met

angemessen

in overeenstemming met

angemessen

beantwoordend aan

das Einkommen ist dem Alter angemessen

het inkomen is in overeenstemming met [o. aangepast aan] de leeftijd

ˈan·ge·sichts [ˈangəzɪç͜ts ] PREP. +gen.

1. angesichts elev.:

angesichts

in het gezicht van

angesichts

bij het zien van

angesichts der Gefahr

met het gevaar voor ogen

angesichts aller Leute

in het bijzijn van iedereen

angesichts dieser Tatsachen

met deze feiten voor ogen

2. angesichts elev.:

angesichts

met het oog op

angesichts

gelet op

angesichts der Lage

met het oog op [o. gelet op] de toestand [o. de feiten]

ˈan·ge·spannt [ˈangəʃpant] ADJ.

1. angespannt:

angespannt

(in)gespannen

angespannt

geconcentreerd

mit angespannter Aufmerksamkeit

met gespannen aandacht

2. angespannt:

angespannt

gespannen

angespannt

kritiek

angespannt

bedenkelijk

ˈan·ge·wöh·nen V. trans.

angewöhnen

aanwennen

angewöhnen

gewoon maken (aan)

dem Kind angewöhnen, sich die Zähne zu putzen

het kind (eraan) gewennen (om) zijn tanden te poetsen

ˈan·ge·gos·sen [ˈangəgɔsn̩] ADJ. coloq.

angegossen

als (aan het lijf) gegoten