Traducciones de „kluge“ en el diccionario neerlandés » alemán

(Ir a alemán » neerlandés)

klun·gel <klungel|s> [klʏŋəl] SUST. m

klungel

Stümper m

klungel

Pfuscher m coloq.

klu·wen <kluwen|s> [klywə(n)] SUST. nt

1. kluwen (knot):

kluwen

Knäuel m nt nt

2. kluwen fig.:

kluwen

Knäuel m nt nt

kluwen

Gewirr nt

kla·gen¹ <klaagde, h. geklaagd> [klaɣə(n)] V. intr.

1. klagen (droefheid, pijn te kennen geven):

klagen

klagen

klagen

(sich) beklagen

klagen

jammern

klagen

wehklagen form.

niet mogen klagen eufem.

nicht klagen können

niet mogen klagen eufem.

sich nicht beklagen können

klagen over het eten

sich über das Essen beschweren

steen en been klagen

jammern und klagen

2. klagen jur.:

klagen

klagen

tegen zijn werkgever klagen

gegen seinen Arbeitgeber klagen

kla·ger <klager|s> [klaɣər] SUST. m

1. klager (iem die klaagt):

klager

Klagende(r) m

2. klager jur.:

klager

Kläger m

kluif <kluiven> [klœyf] SUST. f

1. kluif (stuk been, bot):

kluif

Knochen m

erwtensoep met kluif

Erbsensuppe mit Eisbein

2. kluif (zwaar werk):

kluif

harte Nuss nt

daar zal hij een hele kluif aan hebben

das wird eine harte Nuss für ihn

kluis <kluizen> [klœys] SUST. f

kluis (brandkast, safe)

Tresor m

kluis (brandkast, safe)

Geldschrank m

kluis (brandkast, safe)

Safe m

kluis (bagage e.d.)

Schließfach nt

kluit <kluit|en> [klœyt] SUST. f

1. kluit:

kluit (brok, klont)

Brocken m

kluit (zacht)

Klumpen m

kluit (op geploegde akker)

Scholle f

iem met een kluitje in het riet sturen fig.

jdn mit (leeren) Worten abspeisen

op een kluitje zitten fig.

dicht aneinandergedrängt sitzen [o. hocken]

hij is flink uit de kluiten gewassen fig.

er ist tüchtig gewachsen

2. kluit (klomp aarde rond de wortels):

kluit

Wurzelballen m

3. kluit (hoop, menigte):

kluit

Haufen m

kluns <klunzen> [klʏns] SUST. m

kluns

Stümper m

kluns

Pfuscher m

kluts [klʏts] SUST. f geen pl.

de kluts kwijt zijn

den Kopf verloren haben

de kluts kwijtraken

den Kopf [o. Fassung] verlieren

kluut <kluten> [klyt] SUST. m

kluut

Säbelschnäbler m

rou·ge [ruːʒə] SUST. nt of m geen pl.

rouge

Rouge nt

klus <klus|sen> [klʏs] SUST. m

1. klus (zwaar karwei):

klus

Brocken m

dat is een hele klus

das ist ein harter Brocken

er een hele klus aan hebben

(noch) lange daran zu knabbern haben

2. klus (licht, eenvoudig werk):

klus

Kleinigkeit f

klus

Leichte(s) nt

klusjes klaren

Kleinigkeiten erledigen