neerlandés » alemán

he·re·miet <heremiet|en> [herəmit] SUST. m

Se·miet <Semiet|en> [semit] SUST. m

ter·miet <termiet|en> [tɛrmit] SUST. m

pre·mier <premier|s> [prəmje] SUST. m

kre·diet <krediet|en> [krədit] SUST. nt

1. krediet (vertrouwen in het betaalvermogen):

Kredit m

2. krediet (uitstel van betaling):

Kredit m

3. krediet (vertrouwen dat iem inboezemt):

Ansehen nt

erec·tie <erectie|s> [erɛksi] SUST. f

ere·lid <ere|leden> [erəlɪt] SUST. nt

ere·gast <eregast|en> [erəɣɑst] SUST. m

li·miet <limiet|en> [limit] SUST. f

1. limiet (uiterste grens):

Limit nt

2. limiet wisk.:

Limes m

ver·giet <vergiet|en> [vərɣit] SUST. nt of m of f

ver·liet V.

verliet 3. pers. sing. imperf. van verlaten²

Véase también: verlaten , verlaten , verlaten

ver·la·ten3 <verlaatte zich, h. zich verlaat> [vərlatə(n)] V. wk ww

verlaten zich verlaten (te laat komen):

sich verlassen auf +acus.

ver·la·ten1 [vərlatə(n)] ADJ.

1. verlaten (waar niemand aanwezig is):

friet <friet|en> [frit] SUST. f

Fritten pl. coloq.
Pommes pl. coloq.

griet1 <griet|en> [ɣrit] SUST. f

kie·viet <kieviet|en> [kivit] SUST. m

ebo·niet [ebonit] SUST. nt geen pl.

gra·fiet [ɣrafit] SUST. nt geen pl.

gra·niet [ɣranit] SUST. nt geen pl. ook fig.


Página en Deutsch | English | Español | Italiano | Polski