Traducciones de „fierheid“ en el diccionario alemán » neerlandés

(Ir a neerlandés » alemán)

ˈTier·heim SUST. nt

1. Tierheim:

Tierheim

dierenpension

2. Tierheim:

Tierheim

dierenasiel nt

ˈKin·der·heim SUST. nt

1. Kinderheim:

Kinderheim

kinder(te)huis

2. Kinderheim:

Kinderheim

kindersanatorium

ˈMin·der·heit <Minderheit, Minderheiten> SUST. f

Minderheit

minderheid

ˈSi·cher·heit <Sicherheit, Sicherheiten> SUST. f

1. Sicherheit (gesicherter Zustand) meist sing.:

Sicherheit

veiligheid

Sicherheit

zekerheid

Sicherheit

bescherming

etw in Sicherheit bringen

iets in veiligheid brengen

jdn/sich in Sicherheit wiegen

iem in slaap wiegen/zich veilig wanen

die innere/öffentliche Sicherheit

de binnenlandse/openbare veiligheid

zur Sicherheit den Safe verschließen

veiligheidshalve de safe afsluiten

2. Sicherheit (Gewissheit) meist sing.:

Sicherheit

zekerheid

Sicherheit

stelligheid

die Sicherheit der Arbeitsplätze

het behoud van de arbeidsplaatsen [o. werkgelegenheid]

3. Sicherheit (Zuverlässigkeit) meist sing.:

Sicherheit

betrouwbaarheid

Sicherheit

juistheid

Sicherheit

feilloosheid

4. Sicherheit (Selbstsicherheit) meist sing.:

Sicherheit

zekerheid

Sicherheit

beslistheid

Sicherheit

zelfbewustheid

5. Sicherheit (Kaution) meist sing.:

Sicherheit ECON., DER.

zekerheid

Sicherheit ECON., DER.

borg(tocht)

Sicherheit ECON., DER.

onderpand nt

Sicherheit ECON., DER.

waarborg

dingliche Sicherheit

zakelijke zekerheidstelling

hypothekarische Sicherheit

hypothecaire waarborg

Sicherheit in bar

geldelijke borgtocht

Sicherheiten leisten

zekerheden stellen

Aˈpart·heid <Apartheid> [aˈpaːɐ̯th͜ait] SUST. f kein pl. POL.

Apartheid

apartheid

die Politik der Apartheid

de apartheidspolitiek

ˈhier·her·um [ˈhiːɐ̯hɛˈrʊm, hiːɐ̯hɛˈrʊm] ADV.

1. hierherum (in diese Richtung):

hierherum

hieromheen

2. hierherum coloq. (in dieser Gegend):

hierherum

hier ergens

hierherum

hier in de buurt

Be·ˈscheid <Bescheid(e)s, Bescheide> [bəˈʃ͜ait] SUST. m

1. Bescheid (Auskunft):

Bescheid

inlichting(en)

Bescheid

antwoord nt

jdm Bescheid sagen

iem op de hoogte brengen

jdm Bescheid sagen

iem zijn mening [o. de waarheid] zeggen

2. Bescheid:

Bescheid (Nachricht)

bericht nt

Bescheid (Nachricht)

mededeling

Bescheid (behördlich)

beslissing

Bescheid (behördlich)

beschikking

jdm Bescheid stoßen coloq.

iem flink [o. behoorlijk] de waarheid zeggen

Bescheid tun elev.

een toost beantwoorden

ich weiß über ihn Bescheid

ik weet wat er met hem aan de hand is

Bescheid wissen

op de hoogte zijn

Bescheid wissen

er alles van weten

Bescheid wissen

veel af weten van

ˈfie·ber·haft [-haft] ADJ.

1. fieberhaft:

fieberhaft

koorts(acht)ig

fieberhaft

met koorts gepaard gaand

2. fieberhaft fig.:

fieberhaft

koorts(acht)ig

fieberhaft

gejaagd

fieberhafte Betriebsamkeit

koortsachtige bedrijvigheid

3. fieberhaft fig.:

fieberhaft

betoverend