Traducciones de „beursberichten“ en el diccionario alemán » neerlandés

(Ir a neerlandés » alemán)

be·ˈrich·ten V. trans.

berichten

me(d)edelen

berichten

melden

berichten

berichten

berichten (erzählen)

verslag uitbrengen

berichten (erzählen)

vertellen

er·ˈrich·ten [-ˈrɪçtn̩] V. trans.

1. errichten:

errichten (erbauen)

oprichten

errichten (aufstellen)

opstellen

eine Barrikade errichten

een barricade opwerpen

2. errichten (begründen):

errichten

oprichten

errichten

stichten

ein Geschäft errichten

een zaak opzetten [o. beginnen] [o. vestigen]

ein Testament errichten DER.

een testament maken

ˈaus·rich·ten V. trans.

1. ausrichten (übermitteln):

ausrichten

overbrengen

ausrichten

me(d)edelen

jdm Grüße ausrichten

iem de groeten overbrengen [o. doen]

2. ausrichten (erreichen):

ausrichten

uitrichten

ausrichten

bereiken

bei jdm/gegen jdn nichts ausrichten können

bij iem/tegen iem niets kunnen uitrichten [o. doen]

3. ausrichten (einstellen):

ausrichten

richten

ausrichten

in een rechte lijn brengen

den Balken ausrichten TÉC.

de balk in de juiste stand brengen

sich ausrichten

in het gelid gaan staan

4. ausrichten (veranstalten):

ausrichten

organiseren

ausrichten

inrichten

ein Fest ausrichten

een feest(je) geven

die Meisterschaften ausrichten

de kampioenschappen organiseren

5. ausrichten fig. (sich nach etw richten):

ausrichten

richten

ausrichten

afstemmen

ausrichten

oriënteren

die Industrie ist auf den Export ausgerichtet

de industrie is op de export georiënteerd

etw einheitlich ausrichten

iets uniformeren

seine Tätigkeit auf ein Ideal [o. nach einem Ideal] ausrichten

zijn activiteiten op een ideaal afstemmen

6. ausrichten MIN. (entdecken):

ausrichten

ontdekken

7. ausrichten MIN.:

ausrichten

ontsluiten

ein Erzlager ausrichten

een vindplaats van erts ontsluiten

ˈher·rich·ten² V. v. refl. (sich zurechtmachen)

herrichten

zich klaarmaken

herrichten

zich opmaken

ver·ˈrich·ten V. trans.

verrichten

verrichten

verrichten

doen

verrichten

uitvoeren

ˈab·rich·ten V. trans. (dressieren)

abrichten

africhten

abrichten

dresseren

ˈzu·rich·ten V. trans.

1. zurichten (vorbereiten):

zurichten

klaarmaken

zurichten

gereedmaken

zurichten

voorbereiden

2. zurichten (verletzen, beschädigen):

zurichten

toetakelen

jdn fürchterlich zurichten

iem verschrikkelijk toetakelen

be·ˈur·tei·len V. trans.

beurteilen

beoordelen

ˈauf·rich·ten¹ V. trans.

1. aufrichten (in aufrechte Lage bringen):

aufrichten

oprichten

aufrichten

optillen

aufrichten

overeind zetten

einen Kranken aufrichten

een zieke overeind helpen

die Ohren aufrichten

zijn oren spitsen

2. aufrichten (aufstellen):

aufrichten

oprichten

aufrichten

bouwen

aufrichten

stichten

aufrichten

vestigen

3. aufrichten elev. (Mut machen):

aufrichten

opbeuren

einen Kranken mit freundlichen Worten aufrichten

een zieke met vriendelijke woorden opbeuren

ˈein·rich·ten¹ V. trans.

1. einrichten (möblieren):

einrichten

inrichten

2. einrichten (arrangieren):

einrichten

regelen

einrichten

schikken

einrichten

indelen

das lässt sich einrichten

dat valt wel te regelen

3. einrichten (gründen):

einrichten

instellen

einrichten

oprichten

einrichten

openen

4. einrichten MED.:

einrichten

zetten

5. einrichten MAT.:

einrichten

herleiden

ent·ˈrich·ten [-ˈrɪçtn̩] V. trans. ADMIN.

entrichten elev.

voldoen

entrichten elev.

betalen

un·ter·ˈrich·ten¹ [ʊntɐˈrɪçtn̩] V. v. refl. (sich informieren)

unterrichten

zich op de hoogte stellen

unterrichten

nader informeren

sich über etw acus. unterrichten

zich van iets op de hoogte stellen

ˈbeich·ten [ˈb͜aiçtn̩] V. trans.

1. beichten REL.:

beichten

biechten

2. beichten fig.:

beichten

opbiechten