Traducciones de „spitsen“ en el diccionario neerlandés » alemán

spit·sen¹ <spitste, h. gespitst> [spɪtsə(n)] V. trans.

1. spitsen (puntige stand, vorm geven):

spitsen

spitzen

spitsen

schärfen

2. spitsen (puntig maken):

spitsen

anspitzen

spitsen

zuspitzen

een paal spitsen

einen Pfahl zuspitzen

het verstand spitsen (op iets) fig.

den Verstand (für etw) schärfen

gespitst zijn op (attent)

gefasst sein auf +acus.

gespitst zijn op (tuk)

scharf sein auf +acus.

spit·sen² <spitste zich, h. zich gespitst> [spɪtsə(n)] V. wk ww

spitsen zich spitsen:

zich spitsen op iets (met ‘op’; tuk zijn op)

sich auf etw acus. spitzen

zich spitsen op iets (met ‘op’; tuk zijn op)

spitz auf etw acus. sein

Ejemplos de uso para spitsen

zich spitsen op iets (met ‘op’; tuk zijn op)

sich auf etw acus. spitzen

een paal spitsen

einen Pfahl zuspitzen

de oren spitsen

die Ohren spitzen

het verstand spitsen (op iets) fig.

den Verstand (für etw) schärfen