Traducciones de „lieferwerk“ en el diccionario neerlandés » alemán

(Ir a alemán » neerlandés)

lief·de·werk <liefdewerk|en> [livdəwɛrk] SUST. nt

liefdewerk

Liebeswerk nt

het is liefdewerk oud papier

≈ es ist ehrenamtlich

het is liefdewerk oud papier

≈ ein Ehrenamt

weer·werk [werwɛrk] SUST. nt geen pl.

weerwerk

Respons m form.

weerwerk

Reaktion f

weerwerk geven [o. leveren ]

Kontra geben

weerwerk op iets krijgen

Respons auf etw acus. erhalten form.

zil·ver·werk <zilverwerk|en> [zɪlvərwɛrk] SUST. nt

zilverwerk

Silber nt

zilverwerk

Silberwaren pl.

pleis·ter·werk <pleisterwerk|en> [plɛistərwɛrk] SUST. nt

1. pleisterwerk (bepleistering):

pleisterwerk

Putz m

pleisterwerk

Verputz m

2. pleisterwerk ARTE (versiering):

pleisterwerk

Stuckarbeit f

mees·ter·werk <meesterwerk|en> [mestərwɛrk] SUST. nt

meesterwerk

Meisterwerk nt

flod·der·werk [flɔdərwɛrk] SUST. nt geen pl.

flodderwerk

Schluderarbeit f

flodderwerk

Pfusch m

flodderwerk

Schlamperei f

lie·fe·lijk [lifələk] ADJ.

liefelijk

lieblich

liefelijk (bevallig)

anmutig

een liefelijke landstreek

eine liebliche Gegend

over·werk [ovərwɛrk] SUST. nt geen pl.

overwerk

Überstunden pl.

ra·der·werk <raderwerk|en> [radərwɛrk] SUST. nt

1. raderwerk:

raderwerk (op elkaar werkende raderen)

Räderwerk nt

raderwerk (op elkaar werkende raderen)

Getriebe nt

raderwerk (van een klok)

Gehwerk nt

2. raderwerk (organisatie):

raderwerk

Getriebe nt

raderwerk

Maschinerie f

raderwerk

Räderwerk nt pey.

het raderwerk van de staat

die Staatsmaschinerie

ach·ter·werk <achterwerk|en> [ɑxtərwɛrk] SUST. nt

1. achterwerk (zitvlak):

achterwerk

Gesäß nt

achterwerk coloq.

Hintern m

2. achterwerk:

achterwerk (achterdeel)

Hinterteil nt

achterwerk (schip, vliegtuig, auto)

Heck nt

peu·ter·werk [pøtərwɛrk] SUST. nt geen pl.

peuterwerk

Tüftelei f

lief·de·rijk <liefderijke, liefderijker, liefderijkst> [livdərɛik] ADJ.

liefderijk

liebevoll

liefderijk

zärtlich

iem liefderijk verzorgen

jdn hegen und pflegen

iem liefderijk verzorgen

jdn liebevoll versorgen

lief·heb·ber <liefhebber|s> [lifhɛbər] SUST. m

liefhebber

Liebhaber m

liefhebber (gegadigde)

Interessent m

liefhebber coloq.

Fan m

een liefhebber van chocola

ein Freund von Schokolade

hij is een liefhebber van kunst

er ist ein Liebhaber der Künste

een liefhebber van tuinieren

ein Gartenfreund