Traducciones de „gegnerischen“ en el diccionario neerlandés » alemán

(Ir a alemán » neerlandés)

ve·ne·risch [veneris] ADJ. med.

venerisch

venerisch

ethe·risch [eteris] ADJ.

1. etherisch (ijl en ongrijpbaar):

etherisch

ätherisch

etherisch

Äther-

etherisch

äther-

het etherische lichaam

der Ätherleib

2. etherisch (snel verdampend):

etherisch

ätherisch

etherische olie

ätherische(s) Öl nt

3. etherisch (hemels):

etherisch

himmlisch

ge·gie·chel [ɣəɣixəl] SUST. nt geen pl.

gegiechel

Gekicher(e) nt coloq.

cen·trisch [sɛntris] ADJ.

centrisch

zentrisch

sfe·risch [sferis] ADJ. wisk.

sferisch (bolvormig)

sphärisch

cho·le·risch [xoleris] ADJ.

cholerisch

cholerisch

eso·te·risch [ezoteris] ADJ.

esoterisch

esoterisch

hys·te·risch <hysterische, hysterischer, meest hysterisch> [hɪsteris] ADJ.

hysterisch

hysterisch

Sy·ri·sche <Syrische|n> [sirisə] SUST. f

Syrische forma femenina de Syriër

Véase también: Syriër

Sy·ri·ër <Syriër|s> [sirijər] SUST. m

Syriër

Syrer m

Syriër

Syrier m

ge·la·chen V.

gelachen volt. deelw. van lachen¹, lachen²

Véase también: lachen , lachen

la·chen² <lachte, h. gelachen> [lɑxə(n)] V. trans. (door lachen in een toestand komen)

lachen

lachen

het is om je rot te lachen

es ist zum Schießen [o. Schreien]

zich tranen lachen

Tränen lachen

zich een ongeluk lachen

sich dat. einen Ast lachen

zich krom/slap/zich halfdood lachen

sich kranklachen/schieflachen/totlachen

wie het laatst lacht, lacht het best provb.

wer zuletzt lacht, lacht am besten

la·chen¹ <lachte, h. gelachen> [lɑxə(n)] V. intr.

1. lachen:

lachen (als uiting van vrolijkheid, opgewektheid)

lachen

lachen (ingetogen, fijntjes)

lächeln

iem aan het lachen maken

jdn zum Lachen bringen

fijntjes lachen

schmunzeln

fijntjes lachen

verschmitzt lächeln

in lachen uitbarsten

laut loslachen

in zijn vuistje lachen

sich dat. (eins) ins Fäustchen lachen

zijn lachen inhouden

sich dat. das Lachen verbeißen [o. verkneifen]

laat mij niet lachen!

dass ich nicht lache!

om [o. over ] iets lachen

über etw acus. lachen

schaterend lachen

schallend [o. laut] lachen

schudden van het lachen

sich vor Lachen wälzen

dubbel liggen van het lachen

sich biegen [o. krümmen] vor Lachen

2. lachen (bespotten, schertsen; leedvermaak hebben):

lachen

lachen

lachen

lächeln

ik lach er niet om

mir ist nicht zum Lachen

er is [o. valt ] niets te lachen

es gibt nichts zu lachen

me·trisch [metris] ADJ.

metrisch

metrisch

agra·risch [aɣraris] ADJ.

agrarisch

landwirtschaftlich

agrarisch

agrarisch

agrarisch

Landwirtschafts-

agrarisch

Agrar-

de agrarische bevolking

die Agrarbevölkerung

een agrarische school

eine Landwirtschaftsschule

re·to·risch [retoris] ADJ.

retorisch

rhetorisch

een retorische pauze

eine Kunstpause

retorisch talent

Redetalent nt