neerlandés » alemán

rond·slen·te·ren <slenterde rond, h./i. rondgeslenterd> [rɔntslɛntərə(n)] V. intr.

slen·te·ren <slenterde, h./i. geslenterd> [slɛntərə(n)] V. intr. (langzaam lopen)

aan·sle·pen <sleepte aan, h. aangesleept> [anslepə(n)] V. trans.

2. aanslepen (in grote hoeveelheden aandragen):

aanslepen coloq.

aan·sme·ren <smeerde aan, h. aangesmeerd> [ansmerə(n)] V. trans.

1. aansmeren (te duur verkopen):

2. aansmeren (met metselspecie, kalk bestrijken):

aan·slui·ten1 <sloot aan, h. aangesloten> [anslœytə(n)] V. trans.

aan·sta·ren <staarde aan, h. aangestaard> [anstarə(n)] V. trans.

aan·stu·ren1 <stuurde aan, h. aangestuurd> [anstyrə(n)] V. trans. (m.t.b. personen)

aan·ster·ken <sterkte aan, i. aangesterkt> [anstɛrkə(n)] V. intr.

aan·mon·ste·ren1 <monsterde aan, h. aangemonsterd> [amɔnstərə(n)] V. trans.

la·men·te·ren <lamenteerde, h. gelamenteerd> [lamɛnterə(n)] V. intr.


Página en Deutsch | English | Español | Italiano | Polski