Traducciones de „Achtzigern“ en el diccionario neerlandés » alemán

(Ir a alemán » neerlandés)

acht·tien¹ [ɑxtin] NUM.

achttien

achtzehn

ach·te·ren [ɑxtərə(n)] ADV.

achteren

hinten

naar achteren gaan fig.

austreten

een stap naar achteren doen

einen Schritt nach hinten machen

van achteren naar voren

rückwärts

iem liever van achteren zien dan van voren fig.

jdn am liebsten von hinten sehen

ach·ter·in [ɑxtərɪn] ADV.

achterin

hinten

achterin zitten (in auto e.d. ook)

auf dem Rücksitz sitzen

ach·ter·een [ɑxtəren] ADV.

achtereen (zonder tussenpozen)

hintereinander

achtereen (in één keer)

auf einmal

jaren achtereen

Jahre hindurch

een boek achtereen uitlezen

ein Buch auf einmal auslesen

drie weken achtereen

drei Wochen hintereinander

ach·ter·lig·ger <achterligger|s> [ɑxtərlɪɣər] SUST. m

1. achterligger (degene die achter ligt):

achterligger

Nachzügler m

2. achterligger (verkeer):

achterligger

Hintermann m

achterliggers

rückwärtiger Verkehr

ach·ter·neef <achter|neven> [ɑxtərnef] SUST. m

achterneef

Großneffe m

ach·ter·na·gaan <ging achterna, i. achternagegaan> [ɑxtərnaɣan] V. trans.

achternagaan

nachgehen

die jongen gaat zijn vader achterna fig.

der Junge tritt in die Fußstapfen seines Vaters

ach·ter·na·zit·ten <zat achterna, h. achternagezeten> [ɑxtərnazɪtə(n)] V. trans.

1. achternazitten (achtervolgen):

achternazitten

nachsetzen +dat.

iem achternazitten

jdm nachsetzen

2. achternazitten (streng controleren):

achternazitten

hinterher sein

een leerling voortdurend moeten achternazitten

ständig hinter einem Schüler her sein müssen

ach·ter·om¹ <achterom|s> [ɑxtərɔm] SUST. nt

achterom

Garteneingang m

achterom

Hofeingang m

ach·ter·op [ɑxtərɔp] ADV.

1. achterop (aan de achterzijde op iets):

achterop

auf der Rückseite

achterop staan de advertenties

auf der Rückseite stehen die Anzeigen

hij zat bij mij achterop

er saß bei mir hintendrauf

2. achterop (in een mindere positie):

achterop

zurück

ach·terst [ɑxtərst] ADJ.

achterst

hinter

achterst

hinterst

op zijn achterste poten gaan staan fig.

sich auf die Hinterbeine stellen

acht·urig [ɑxtyrəx] ADJ.

achturig

achtstündig

de achturige werkdag

der Achtstundentag

acht·baan <acht|banen> [ɑxtban] SUST. f

achtbaan

Achterbahn f

acht·baar [ɑxtbar] ADJ.

achtbaar

achtbar

achtbaar

ehrbar

ach·ter·af [ɑxtərɑf] ADV.

1. achteraf:

achteraf (in het achterste gedeelte)

abseits

achteraf (afgelegen)

abgelegen

hij houdt zich steeds achteraf

er hält sich immer abseits

achteraf wonen

abseits wohnen

2. achteraf (later):

achteraf

hinterher

achteraf

nachträglich

achteraf bekeken

im Nachhinein betrachtet

achteraf bijbetalen

nachzahlen

gelukwensen achteraf

nachträgliche Glückwünsche

ik hoorde het achteraf

ich hörte es hinterher

ach·ter·ban <achterban|nen> [ɑxtərbɑn] SUST. m

achterban (van grote bewegingen)

Basis f

achterban (aanhangers)

Anhängerschaft f