Traducciones de „nebenhertreiben“ en el diccionario alemán » neerlandés

un·ter·ˈtrei·ben¹ [ʊntɐˈtr͜aibn̩] V. intr. irreg.

untertreiben

in understatements spreken

untertreiben

zich eufemistisch uitdrukken

über·ˈtrei·ben [yːbɐˈtr͜aibn̩] V. trans. irreg.

übertreiben

overdrijven

übertreiben

(extra) aandikken

hin·ter·ˈtrei·ben V. trans. irreg.

hintertreiben

dwarsbomen

hintertreiben

verijdelen

aus·ein·ˈan·der·trei·ben¹ V. intr.

auseinandertreiben

uiteendrijven

die Schiffe trieben auseinander

de schepen dreven uiteen

ver·ˈtrei·ben V. trans. irreg.

1. vertreiben (verjagen):

vertreiben

verdrijven

vertreiben

wegdrijven

vertreiben

verjagen

2. vertreiben (verkaufen, handeln mit):

vertreiben

verkopen

vertreiben

distribueren

vertreiben

handelen in

3. vertreiben fig. (vorüberziehen lassen):

vertreiben

verdrijven

vertreiben

doen ophouden [o. verdwijnen]

die Müdigkeit vertreiben

een eind maken aan de vermoeidheid

sich die Zeit vertreiben mit

de tijd verdrijven [o. doorbrengen] met

be·ˈtrei·ben V. trans. irreg.

1. betreiben (ausüben):

betreiben

doen

betreiben

verrichten

betreiben

uitvoeren

Geschäfte betreiben

zaken doen

eine bestimmte Politik/einen Prozess betreiben

een bepaalde politiek/een proces voeren

2. betreiben (führen, leiten):

betreiben

drijven

betreiben

leiden

betreiben

runnen

ein Büro/Institut betreiben

een bureau/instituut runnen [o. leiden] [o. hebben]

3. betreiben (sich mit etw beschäftigen):

betreiben

beoefenen

betreiben

doen aan

Marketing/Naturschutz/Sport betreiben

aan marketing/natuurbescherming/sport doen

4. betreiben (in Gang halten):

betreiben

bedienen

betreiben

(aan)drijven

betreiben

besturen

dieser Motor wird mit Diesel betrieben

deze motor loopt op dieselolie

5. betreiben (zu beschleunigen suchen):

betreiben

aansturen op

betreiben

nastreven

betreiben

bespoedigen

6. betreiben suizo DER. (mahnen):

betreiben

manen

betreiben

invorderen

ne·ben·ˈher ADV.

nebenher

daarnaast

nebenher

bovendien

her·ˈum·trei·ben¹ V. trans. irreg.

herumtreiben

ronddrijven

herumtreiben

in het rond drijven

ˈab·trei·ben² V. trans.

1. abtreiben (abgetrieben werden):

abtreiben

afdrijven

abtreiben

wegdrijven

abtreiben

verdrijven

2. abtreiben (nach unten treiben):

abtreiben

afdrijven

abtreiben

naar beneden drijven

3. abtreiben MED. (Schwangerschaftsabbruch):

abtreiben

afdrijven

abtreiben

aborteren

ˈan·trei·ben¹ V. intr. (angeschwemmt werden)

antreiben

(komen) aandrijven

antreiben

aanspoelen