Traducciones de „mahlknecht“ en el diccionario alemán » neerlandés

ˈWahl·recht <Wahlrecht(e)s> SUST. nt kein pl.

Wahlrecht

kiesrecht nt

schlecht [ʃlɛçt] ADJ.

schlecht (nicht gut)

slecht

schlecht (übel)

misselijk

schlecht (übel)

moeilijk

schlecht (übel)

bezwaarlijk

schlecht aussehen

er slecht uitzien

ein schlecht gehendes Geschäft

een slecht lopende zaak

es geht ihm schlecht

het gaat slecht met hem

es geht ihm schlecht

hij is er slecht aan toe

morgen geht es schlecht

morgen komt het slecht [o. niet goed] uit

schlecht gelaunt

slechtgehumeurd

mir ist (ganz) schlecht

ik voel me (helemaal) niet goed [o. lekker]

er staunte nicht schlecht

hij was niet weinig verbaasd

mehr schlecht als recht

niet bijzonder [o. bijster] goed

um jdn steht es schlecht

het gaat niet goed [o. slecht] met iem

um jdn steht es schlecht

iem staat er slecht voor

recht und schlecht

zo goed en zo kwaad als 't gaat

ˈWe·ber·knecht SUST. m

Weberknecht ZOOL., BIOL.

hooiwagen

ˈMahl·zeit SUST. f

Mahlzeit

maaltijd

gesegnete Mahlzeit!

smakelijk eten!

(na dann) prost Mahlzeit! coloq.

't is me wat fraais!

(na dann) prost Mahlzeit! coloq.

dat belooft nog wat!

ˈmah·len <mahlte, gemahlen> [ˈmaːlən] V. trans.

mahlen

malen

mahlen

fijnmalen

den Kaffee mahlen

de koffie fijnmalen

Knecht <Knecht(e)s, Knechte> [knɛçt] SUST. m

1. Knecht:

Knecht Ruprecht

Zwarte Piet

2. Knecht (Landarbeiter):

Knecht

knecht

Knecht

handwerksgezel

Knecht

dagloner

3. Knecht HIST. pey. (Untergebener):

Knecht

schildknaap

Knecht

page

4. Knecht HIST.:

Knecht

krijgsknecht

Knecht

soldaat

ˈauf·recht ADJ.

1. aufrecht:

aufrecht

recht(op)

aufrecht

overeind

aufrecht

flink

aufrecht

stoer

die Hoffnung hält mich aufrecht fig.

de hoop houdt me overeind [o. staande]

aufrechten Hauptes elev.

met opgeheven hoofd

2. aufrecht:

aufrecht

oprecht

aufrecht

eerlijk

aufrecht

rechtschapen

ein aufrechter Mensch

een oprecht mens

3. aufrecht:

aufrecht

onvervaard

aufrecht

onverschrokken

ˈfarb·echt ADJ.

farbecht

kleurecht

Ge·ˈflecht <Geflecht(e)s, Geflechte> [gəˈflɛçt] SUST. nt (Flechtwerk)

Geflecht

vlechtwerk nt

Geflecht fig. a.

netwerk nt

Geflecht fig. a.

web nt

ˈstil·echt ADJ.

stilecht

zuiver [o. echt] van stijl

Aˈsyl·recht SUST. nt

Asylrecht

asielrecht

ˈsenk·recht ADJ.

1. senkrecht:

senkrecht

loodrecht

senkrecht

verticaal

bleib senkrecht! coloq. hum.

val niet!

immer (schön) senkrecht bleiben! coloq. fig.

laat je niet zo gaan!

immer (schön) senkrecht bleiben! coloq. fig.

volhouden!

halt dich senkrecht! coloq. hum.

val niet!

2. senkrecht suizo:

senkrecht

oprecht

senkrecht

rechtschapen