Traducciones de „hooggespannen“ en el diccionario alemán » neerlandés

(Ir a neerlandés » alemán)

be·ˈspan·nen V. trans.

bespannen

bespannen

ge·ˈspon·nen [gəˈʃpɔnən] V.

gesponnen part. pas. von spinnen¹, spinnen²

Véase también: spinnen , spinnen

ˈspin·nen² <spann, gesponnen> [ˈʃpɪnən] V. intr.

1. spinnen (planen):

spinnen

beramen

an einer Intrige spinnen

een intrige beramen

2. spinnen coloq. (nicht bei Trost sein):

spinnen

fantaseren

spinnen

bazelen

spinnen

malen

spinnen

zwammen

du spinnst ja!

je bent gek [o. niet goed snik] !

ˈspin·nen¹ <spann, gesponnen> [ˈʃpɪnən] V. trans.

1. spinnen (am Spinnrad):

spinnen

spinnen

(k)einen guten Faden miteinander spinnen

(niet) goed met elkaar overweg kunnen

(s)ein Garn spinnen fig.

sterke verhalen vertellen

(ein) Seemannsgarn spinnen fig.

(sterke) zeemansverhalen ten beste geven [o. opdissen]

dabei [o. damit] ist keine Seide zu spinnen fig.

daar zul je geen zij(de) bij spinnen

2. spinnen (ausdenken):

spinnen

beramen

spinnen

smeden

spinnen

uitdenken

Gedanken spinnen

piekeren

Gedanken spinnen

peinzen

Intrigen [o. Ränke ] spinnen

intriges beramen

Intrigen [o. Ränke ] spinnen

intrigeren

Lügen spinnen

leugens verzinnen

ˈan·span·nen² V. v. refl. (überanstrengen)

anspannen

zich spannen

anspannen

gespannen zijn

ˈauf·span·nen V. trans.

aufspannen (ziehen)

(uit)spannen

aufspannen (aufziehen)

opspannen

aufspannen (aufziehen)

openen

den Regenschirm aufspannen

de paraplu opzetten

ˈaus·span·nen¹ V. intr. (ausruhen)

ausspannen

uitrusten

ausspannen

zich ontspannen

ein paar Wochen ausspannen

een paar weken rust nemen

ˈein·span·nen V. trans.

1. einspannen (in etw spannen):

einspannen

spannen [o. zetten] in

einen Bogen in die Schreibmaschine einspannen

een vel papier in de schrijfmachine doen

2. einspannen (Pferde):

einspannen

inspannen

einspannen

voorspannen

einspannen

voor de wagen spannen

3. einspannen coloq. (zu einer Arbeit heranziehen):

einspannen

aan het werk zetten

ent·ˈspan·nen¹ [-ˈʃpanən] V. intr.

entspannen

tot rust komen

entspannen (relaxen)

relaxen

entspannen (lockern)

ontspannen

über·ˈspan·nen [yːbɐˈʃpanən] V. trans.

1. überspannen:

überspannen

te strak spannen

überspannen

overspannen

den Bogen überspannen fig.

het onderste uit de kan willen

2. überspannen:

überspannen

bespannen

überspannen

spannen over

3. überspannen ARQUIT.:

überspannen

overwelven

überspannen

overspannen

ge·ˈspannt [gəˈʃpant] ADJ.

1. gespannt (sehr erwartungsvoll):

gespannt

nieuwsgierig

gespannt

benieuwd

auf etw gespannt sein

benieuwd naar iets zijn

2. gespannt (konfliktträchtig):

gespannt

gespannen

eine gespannte Lage

een gespannen situatie [o. toestand]

ˈab·ge·spannt [ˈapgəʃpant] ADJ.

abgespannt

uitgeput

abgespannt

(dood)moe

ˈan·ge·spannt [ˈangəʃpant] ADJ.

1. angespannt:

angespannt

(in)gespannen

angespannt

geconcentreerd

mit angespannter Aufmerksamkeit

met gespannen aandacht

2. angespannt:

angespannt

gespannen

angespannt

kritiek

angespannt

bedenkelijk

ge·ˈson·nen¹ [gəˈzɔnən] ADJ. elev.

gesonnen

van plan

gesonnen

van zins

gesonnen

geneigd