Traducciones de „blamen“ en el diccionario alemán » neerlandés

(Ir a neerlandés » alemán)

ˈbla·sen² <bläst, blies, geblasen> [ˈblaːzn̩] V. trans.

blasen

blazen

jdm den Marsch blasen fig.

iem zeggen waar het op staat

jdm den Marsch blasen fig.

iem op zijn nummer zetten

jdm einen blasen

iem pijpen

ˈflam·men [ˈflamən] V. intr. elev. fig.

flammen

vlammen (schieten)

flammen

fonkelen

be·ˈsa·men V. trans.

besamen

bevruchten

ˈblä·hen¹ [ˈblɛːən] V. intr.

blähen

opzetten

blähen

wind(en) veroorzaken

ˈSa·men <Samens, Samen> [ˈzaːmən] SUST. m

1. Samen BOT.:

Samen

zaad nt ook fig.

Samen

zaadje nt

der Samen geht auf

het zaad komt op

2. Samen fig. (Keim):

Samen

kiem

Samen

oorsprong

3. Samen (Sperma) kein pl.:

Samen

zaad nt

4. Samen REL. (Nachkommenschaft):

Samen

zaad nt

Samen

kroost nt

Ex·ˈa·men <Examens, Examen[o. Examina] > [ɛˈksaːmən] SUST. nt

Examen

examen nt

sein Examen machen

zijn examen doen [o. afleggen]

ins Examen gehen

examen gaan doen

ˈkra·men [ˈkraːmən] V. intr.

1. kramen (schnüffeln, suchen):

kramen

(rond)snuffelen

kramen

scharrelen

kramen

rommelen

kramen

zoeken

in der Schublade kramen

in de lade rommelen [o. snuffelen]

2. kramen (hervor holen):

kramen

opscharrelen

Streichhölzer aus der Tasche kramen

lucifers uit zijn zak opdiepen

ˈblö·ken [ˈbløːkn̩] V. intr.

blöken (Schaf)

blaten

blöken (Rind)

loeien

ˈblü·hen [ˈblyːən] V. intr.

blühen

bloeien

jdm blüht etw

iets staat iem te wachten

das kann uns auch blühen!

dat kan ons ook overkomen!

ˈBla·ge <Blage, Blagen> [ˈblaːgə] SUST. f pey. coloq.

Blage → Blag

Véase también: Blag

Blag <Blags, Blagen> [blaːk] SUST. nt pey. coloq.

Blag

blaag

Blag

snotneus

ˈBla·se <Blase, Blasen> [ˈblaːzə] SUST. f

Blase

blaas

Blasen ziehend

blaartrekkend

blass <blasser[o. blässer], blasseste[o. blässeste] > [blas] ADJ.

blass

bleek

nur eine blasse Erinnerung

slechts [o. alleen maar] een vage herinnering

blasser Neid

pure nijd

blank [blaŋk] ADJ.

blank

blank

blankes Entsetzen

pure ontzetting

blank sein fig.

platzak [o. blut] zijn

blanker Unsinn

klinkklare [o. volslagen] onzin

ˈblan·ko [ˈblaŋko] ADV.

blanko

blanco

ˈBla·zer <Blazers, Blazer> [ˈbleːzɐ] SUST. m

Blazer

blazer

ˈgrä·men¹ [ˈgrɛːmən] V. trans. elev.

grämen

verdrieten

das soll mich nicht [o. wenig ] grämen hum.

dat kan me weinig schelen