Traducciones de „bijeenleggen“ en el diccionario alemán » neerlandés

(Ir a neerlandés » alemán)

hin·ˈein·le·gen V. trans.

1. hineinlegen (in etw legen):

hineinlegen

erin [o. naar binnen] leggen

2. hineinlegen (hineindeuten):

hineinlegen

erin leggen

3. hineinlegen coloq. (hineinlaufen lassen):

hineinlegen

erin laten lopen

be·ˈflag·gen V. trans.

beflaggen

met vlaggen versieren [o. tooien]

beflaggen

bevlaggen

ˈein·log·gen [ˈ͜ainlɔgn̩] V. v. refl. INFORM.

einloggen

inloggen

sich ins Internet einloggen

op (het) internet inloggen

ˈein·le·gen V. trans.

1. einlegen (hineintun):

einlegen

leggen in

den vierten Gang einlegen AUTO. TRÁF.

in de vierde versnelling schakelen [o. zetten]

2. einlegen (einfügen):

einlegen

inlassen

einlegen

invoegen

eine Pause einlegen

een pauze inlassen

einen Sonderzug einlegen

een extratrein inzetten

3. einlegen (einreichen):

einlegen

(officieel) uitspreken

Berufung einlegen DER.

in appel [o. (hoger) beroep] gaan

Beschwerde einlegen

zijn beklag doen [o. indienen]

Beschwerde einlegen

protesteren

Protest einlegen

protest aantekenen

4. einlegen GASTR.:

einlegen

inleggen

einlegen

inmaken

5. einlegen (Handwerk: intarsieren):

einlegen

inleggen

ein eingelegter Schrank

een kast met inlegwerk

6. einlegen FIN.:

einlegen

inleggen

einlegen

storten

Geld in einen Betrieb einlegen

geld in een bedrijf steken

7. einlegen (Haare):

einlegen

(met behulp van krulspelden) in model brengen

einlegen

watergolven

ˈhin·le·gen¹ V. trans.

1. hinlegen (niederlegen):

hinlegen

neerleggen

hinlegen

wegleggen

2. hinlegen coloq. (eindrucksvoll darbieten):

hinlegen

met flair brengen

einen Tango hinlegen

met flair een tango dansen

her·ˈein·le·gen V. trans.

1. hereinlegen (nach drinnen legen):

hereinlegen

naar binnen [o. erin] leggen

2. hereinlegen coloq. (betrügen):

hereinlegen

erin laten lopen [o. luizen]

hereinlegen

in de boot nemen

ˈtro·cken·le·gen V. trans.

1. trockenlegen (entwässern):

trockenlegen

droogleggen ook inf. scherts.

jdn trockenlegen coloq.

iem droogleggen

2. trockenlegen (windeln):

trockenlegen

verschonen

ˈBom·ben·le·ger SUST. m

Bombenleger

pleger van een bomaanslag

ˈEh·ren·le·gi·on SUST. f kein pl.

Ehrenlegion

Legioen van Eer

ˈFlie·sen·le·ger(in) SUST. m(f)

Fliesenleger(in)

tegellegger(tegellegster) m (f)

Fliesenleger(in)

tegelzetter m en f

ˈan·le·gen¹ V. intr. NÁUT.

anlegen

aanleggen

anlegen

meren

ˈMa·gen·lei·den SUST. nt

Magenleiden

maagkwaal