neerlandés » alemán

top·klas·se <topklasse|n> [tɔpklɑsə] SUST. f

we·reld·klas·se [werəltklɑsə] SUST. f geen pl.

klas·se <klassen> [klɑsə] SUST. f

2. klasse (categorie):

Klasse f

ge·wichts·klas·se <gewichtsklasse|n> [ɣəwɪxtsklɑsə] SUST. f

prijs·klas·se <prijsklasse|n> [prɛisklɑsə] SUST. f

wor·tel·te·ken <wortelteken|s> [wɔrtəltekə(n)] SUST. nt

mid·den·klas·se [mɪdə(n)klɑsə] SUST. f geen pl.

1. middenklasse (prijs, grootte):

2. middenklasse soc. (middenstand):

wor·te·len <wortelde, i. geworteld> [wɔrtələ(n)] V. intr. ook fig.

hart·klacht <hartklacht|en> [hɑrtklɑxt] SUST. f

wor·tel <wortel|s> [wɔrtəl] SUST. m

2. wortel (groente):

Möhre f

3. wortel (deel waarmee iets ingeplant is):

Wurzel f
die Zahn-/Haarwurzel

5. wortel wisk.:

Wurzel f
3 is de wortel van 9

Página en Deutsch | English | Español | Italiano | Polski