neerlandés » alemán

voor·spel·baar [vorspɛlbar] ADJ.

voor·stel·baar [vorstɛlbar] ADJ.

open·baar·heid [opə(n)barhɛit] SUST. f geen pl.

vrucht·baar·heid [vrʏxtbarhɛit] SUST. f geen pl.

voor·spe·len2 <speelde voor, h. voorgespeeld> [vorspelə(n)] V. intr.

1. voorspelen (in de voorhoede spelen):

2. voorspelen (eerst spelen):

voor·ˈspel·len <voorspelde, h. voorspeld> [vorspɛlə(n)] V. trans.

leef·baar·heid [levbarhɛit] SUST. f geen pl.

voor·zie·nig·heid [vorzinəxhɛit] SUST. f geen pl.

rucht·baar·heid [rʏxtbarhɛit] SUST. f geen pl.

straf·baar·heid <strafbaar|heden> [strɑvbarhɛɪt] SUST. f

be·trouw·baar·heid [bətrɑubarhɛit] SUST. f geen pl.

dienst·baar·heid <dienstbaar|heden> [dinstbarhɛɪt] SUST. f

on·dank·baar·heid <ondankbaar|heden> [ɔndɑŋɡbarhɛit] SUST. f

voor·spel <voorspel|en> [vorspɛl] SUST. nt

voor·spel·ling <voorspelling|en> [vorspɛlɪŋ] SUST. f

2. voorspelling (profetie):

3. voorspelling (prognose):

voor·jaars·moe·heid [vorjarsmuhɛit] SUST. f geen pl.

dank·baar·heid [dɑŋɡbarhɛit] SUST. f geen pl.

voor·ko·mend·heid [vorkomənthɛit] SUST. f geen pl.

be·schik·baar·heid [bəsxɪɡbarhɛɪt] SUST. f geen pl.


Página en Deutsch | English | Español | Italiano | Polski