Traducciones de „tussenvloer“ en el diccionario neerlandés » alemán

(Ir a alemán » neerlandés)

tus·sen·door [tʏsə(n)dor] ADV.

1. tussendoor (tussen twee zaken heen):

tussendoor

zwischendurch

tussendoor

zwischen +dat. … (hin)durch

een apart verhaal dat daar tussendoor loopt

eine gesonderte Geschichte, die eingeflochten wurde

2. tussendoor (tussentijds):

tussendoor

zwischendurch

tussendoor

inzwischen

tussendoor

indessen

tussendoor

unterdessen

tussendoor ging hij naar de kapper

zwischendurch ging er zum Friseur

3. tussendoor:

tussendoor (tussenin: bevinden)

zwischendrin

tussendoor (tussenin: richting)

zwischendrein

tus·sen·voe·gen <voegde tussen, h. tussengevoegd> [tʏsə(n)vuɣə(n)] V. trans.

tussenvoegen

einschieben

tussenvoegen

einfügen

tussenvoegen fig.

einflechten

tus·sen·uur <tussen|uren> [tʏsə(n)yr] SUST. nt

1. tussenuur (uur zonder bezigheid):

tussenuur

Mußestunde f

2. tussenuur (vrij lesuur):

tussenuur

Freistunde f

tus·sen·weg <tussenweg|en> [tʏsə(n)wɛx] SUST. m

tussenweg

Mittelweg m

tus·sen·muur <tussen|muren> [tʏsə(n)myr] SUST. m

tussenmuur

Zwischenwand f

tussenmuur

Trennwand f

tus·sen·poos <tussenpozen> [tʏsə(n)pos] SUST. f

bij [o. met ] tussenpozen

von Zeit zu Zeit

met lange tussenpozen

mit langen Unterbrechungen

zonder tussenpozen

ununterbrochen

tus·sen·han·del [tʏsə(n)hɑndəl] SUST. m geen pl.

tussenhandel

Zwischenhandel m

tus·sen·re·ge·ring <tussenregering|en> [tʏsə(n)rəɣerɪŋ] SUST. f

tussenregering

Zwischenregierung f

tussenregering

Interregnum nt form.

tus·sen·in [tʏsə(n)ɪn] ADV.

tussenin (zich bevinden)

zwischendrin

tussenin (komen; richting)

zwischendrein

daartussenin

dazwischen

er midden tussenin zijn

mittendrin sein

tus·sen·uit [tʏsə(n)œyt] ADV.

tussenuit

heraus

tussenuit

hinaus

je moet er eens tussenuit

du musst mal raus

er tussenuit knijpen

sich verdrücken coloq.

er tussenuit knijpen

sich verziehen coloq.

tus·sen·ding <tussending|en> [tʏsə(n)dɪŋ] SUST. nt

tussending

Mittelding nt

tussending

Zwischending nt

tus·sen·maat <tussen|maten> [tʏsə(n)mat] SUST. f

tussenmaat

Zwischengröße f

tus·sen·tijd <tussentijd|en> [tʏsə(n)tɛit] SUST. m

tussentijd

Zwischenzeit f

in de tussentijd

in der Zwischenzeit

in de tussentijd

unterdessen

tus·sen·wand <tussenwand|en> [tʏsə(n)wɑnt] SUST. m

tussenwand

Zwischenwand f

tussenwand

Trennwand f

tussenwand

Scheidewand f

tus·sen·bei·de [tʏsə(n)bɛidə] ADV.

1. tussenbeide:

tussenbeide komen

eingreifen

tussenbeide komen

einschreiten

2. tussenbeide (niet slecht en niet goed):

tussenbeide

so lala coloq.

tus·sen·komst [tʏsə(n)kɔmst] SUST. f geen pl.

tussenkomst (inmenging)

Einmischung f

tussenkomst (optreden)

Eingreifen nt

tussenkomst (bemiddeling)

Vermittlung f

tus·sen·schot <tussenschot|ten> [tʏsə(n)sxɔt] SUST. nt

tussenschot

Zwischenwand f

tussenschot

Trennwand f

tussenschot

Scheidewand f

tus·sen·tijds¹ [tʏsə(n)tɛits] ADJ.

tussentijds (tussen twee tijdstippen)

zwischenzeitlich

tussentijds (voor aflopen van de tijd)

vorzeitig

de tussentijdse balans

die Zwischenbilanz

het tussentijds ontslag

die vorzeitige Entlassung