Traducciones de „stroperige“ en el diccionario neerlandés » alemán

(Ir a alemán » neerlandés)

stro·pe·rig <stroperige, stroperiger, stroperigst> [stropərəx] ADJ.

1. stroperig (als, met stroop):

stroperig

dickflüssig

stroperig

zähflüssig

2. stroperig (slijmerig):

stroperig

honigsüß

stroperig

zuckersüß

strop·pen·pot [strɔpə(n)pɔt] SUST. m geen pl. econ.

stroppenpot

Einlagesicherungsfonds m

stroom·sterk·te <stroomsterkte|n, stroomsterkte|s> [stromstɛrktə] SUST. f

1. stroomsterkte (lading):

stroomsterkte

Stromstärke f

2. stroomsterkte (sterkte):

stroomsterkte

Stärke f der Strömung

stroomsterkte

Strömungsgeschwindigkeit f

strop·das <stropdas|sen> [strɔbdɑs] SUST. f

stropdas

Krawatte f

stropdas

Schlips m coloq.

stropdas

Binder m

stront·je <strontje|s> [strɔncə] SUST. nt med.

strontje

Gerstenkorn nt

strontje

Hagelkorn nt

strooi·en¹ [strojə(n)] ADJ.

strooien

strohern

strooien

Stroh-

strooien

stroh-

een strooien hoed/dak

ein Strohhut/-dach

stro·ming <stroming|en> [stromɪŋ] SUST. f ook fig.

stroming

Strömung f

literaire stromingen

literarische Strömungen

een zeer sterke stroming

eine reißende Strömung

er staat een sterke stroming

es gibt dort eine starke Strömung

stro·breed [strobret]

strobreed

Fingerbreit m

geen strobreed wijken fig.

keinen Fingerbreit Boden hergeben

iem geen strobreed in de weg leggen fig.

≈ jdm keine Steine in den Weg legen

strooi·sel [strojsəl] SUST. nt geen pl.

strooisel

Streu f

strooisel

Einstreu f

strom·pe·len <strompelde, h./i. gestrompeld> [strɔmpələ(n)] V. intr.

strompelen (met moeite, ongelijkmatig)

humpeln

strompelen (struikelen)

stolpern

strompelend over de finish komen

sich über die Ziellinie schleppen

de oude vrouw strompelde naar buiten

die Alte humpelte nach draußen

stroom·lijn <stroomlijn|en> [stromlɛin] SUST. f

1. stroomlijn (denkbeeldige lijn):

stroomlijn

Stromlinie f

2. stroomlijn (vorm):

stroomlijn

Stromlinienform f

strooi·bil·jet <strooibiljet|ten> [strojbɪljɛt] SUST. nt

strooibiljet

Handzettel m

strooibiljet

Flugblatt nt

stroop·lik·ker <strooplikker|s> [stroplɪkər] SUST. m

strooplikker

Kriecher m

strooplikker

Schleimer m

strooplikker

Schönredner m

strooplikker pey.

Speichellecker m

stroop·sme·ren [stropsmerə(n)] V. alleen inf.

stroopsmeren

schmeicheln +dat.

stroopsmeren

schöntun

stroopsmeren

schönreden

stroopsmeren

schleimen pey.