neerlandés » alemán

be·stra·len <bestraalde, h. bestraald> [bəstralə(n)] V. trans.

neu·tra·li·se·ren <neutraliseerde, h. geneutraliseerd> [nøtralizerə(n)] V. trans.

neu·tra·li·teit [nøtralitɛit] SUST. f geen pl.

x-stra·len [ɪkstralə(n)] SUST. pl.

neu·tron <neutron|en, neutron|s> [nœytrɔn, nøtrɔn] SUST. nt nat.

ver·ta·len <vertaalde, h. vertaald> [vərtalə(n)] V. trans.

1. vertalen (in een andere taal overbrengen):

zand·stra·len <zandstraalde, h. gezandstraald> [zɑntstralə(n)] V. trans.

her·ha·len1 <herhaalde, h. herhaald> [hɛrhalə(n)] V. trans. (opnieuw doen, zeggen; nadoen)

ont·ha·len <onthaalde, h. onthaald> [ɔnthalə(n)] V. trans.

3. onthalen fig. (vergasten op):

ver·ha·len1 <verhaalde, h. verhaald> [vərhalə(n)] V. trans. (zich schadeloosstellen)

weg·ha·len <haalde weg, h. weggehaald> [wɛxhalə(n)] V. trans.

1. weghalen (wegvoeren):

2. weghalen (stelen):

ver·schra·len <verschraalde, i. verschraald> [vərsxralə(n)] V. intr.

2. verschralen (weer, huid):

neu·tra·li·sa·tie [nøtraliza(t)si] SUST. f geen pl.


Página en Deutsch | English | Español | Italiano | Polski