Traducciones de „matter“ en el diccionario neerlandés » alemán

mar·ter¹ [mɑrtər] SUST. nt geen pl. (bont)

marter

Marderfell nt

mas·ter <master|s> [mɑːstər] SUST. m

master

Master m

mat·te·ren <matteerde, h. gematteerd> [mɑterə(n)] V. trans.

matteren

mattieren

mat·verf <mat|verven> [mɑtfɛrf] SUST. f

matverf

Mattfarbe f

chat·ter <chatter|s> SUST. m

chatter

Chatter m

ma·ten V.

maten 3. pers. pl. imperf. van meten¹, meten², meten³

Véase también: meten , meten , meten

me·ten³ <mat zich, h. zich gemeten> [metə(n)] V. wk ww

meten zich meten (wedijveren):

meten

sich messen

me·ten² <mat, h. gemeten> [metə(n)] V. intr.

1. meten (lengte, oppervlakte, inhoud e.d. bepalen):

meten

messen

in liters meten

nach Litern messen

met twee maten meten fig.

mit zweierlei Maß messen

2. meten (bepaalde afmeting hebben):

meten

messen

hij meet 1,70 m

er misst 1,70 m

me·ten¹ <mat, h. gemeten> [metə(n)] V. trans.

meten (lengte, oppervlakte, inhoud e.d. bepalen)

messen

meten (vooral land, schip: precies opmeten)

vermessen

de bloeddruk van iem meten

jds Blutdruck messen

de tijd is kort gemeten fig.

die Zeit ist knapp bemessen

gemeten naar

gemessen an +dat.

mat·je <matje|s> [mɑcə] SUST. nt

1. matje (kleed(je)):

matje

Matte f

op het matje geroepen worden (verantwoording)

herbeizitiert werden

op het matje geroepen worden (berisping)

einen Rüffel bekommen coloq.

2. matje (hekje) comput.:

matje

Raute f

et·ter <etter|s> [ɛtər] SUST. m

1. etter med.:

etter

Eiter m

etter afscheiden

Eiter absondern

2. etter vulg. (rotzak):

etter

Ekel nt

een etter van een vent

ein ekelhafter [o. widerlicher] Kerl

ot·ter <otter|s> [ɔtər] SUST. m

otter

Otter m

zweten als een otter

schwitzen wie ein Affe

bit·ter¹ [bɪtər] SUST. nt of m geen pl.

1. bitter (jenever):

bitter

Kräuterbitter m

bitter

Kräuterschnaps m

2. bitter (aromatisch extract):

bitter

Kräuterextrakt m

ket·ter <ketter|s> [kɛtər] SUST. m

ketter

Ketzer m

roken als een ketter

rauchen wie ein Schlot

vloeken als een ketter

fluchen wie ein Kutscher

let·ter <letter|s> [lɛtər] SUST. f

1. letter (teken, klank):

letter

Buchstabe m

zoek dit bij de letter Q

such das unter Q

de grote letter

der Großbuchstabe

in kleine letters

klein geschrieben

de kleine letters (van een contract)

das Kleingedruckte (eines Vertrags)

geen letter (meer) op papier zetten

nichts (mehr) zu Papier bringen

2. letter (letterlijke inhoud):

letter

Buchstabe m

letter

Wortlaut m

iets naar de letter opvatten

etw wörtlich auffassen

3. letter druk.:

letter

Letter f

letter

Druckbuchstabe m

letter (afdruk)

Buchstabe m

de cursieve letter

die Kursive

vit·ter <vitter|s> [vɪtər] SUST. m

vitter

Beckmesser m

vitter

Mäkler m

vitter

Krittler m

vitter

Meckerfritze m coloq.

zet·ter <zetter|s> [zɛtər] SUST. m

zetter

Schriftsetzer m

cut·ter <cutter|s> [kʏtər] SUST. m

1. cutter (snijkop):

cutter

Schneidkopf m

2. cutter (persoon):

cutter

Cutter m

ma·te·rie <mate|riën, materie|s> [materi] SUST. f

materie

Materie f

een ingewikkelde materie

eine komplexe Materie

ma·ta·dor <matador|s> [matadɔr] SUST. m

matador

Matador m

mat·heid [mɑthɛit] SUST. f geen pl.

1. matheid (apathie):

matheid

Mattigkeit f

matheid econ.

Flaute f

2. matheid (matte kleur):

matheid

Mattheit f

3. matheid (saaiheid, vlakheid):

matheid

Mattigkeit f

ma·ti·gen¹ <matigde, h. gematigd> [matəɣə(n)] V. trans.

matigen

mäßigen

de lonen matigen

die Lohnerhöhungen mäßigen

matig uw snelheid!

Tempo drosseln!

ma·ti·nee <matinee|s> [matine] SUST. f

matinee

Matinee f