neerlandés » alemán

be·je·ge·nen <bejegende, h. bejegend> [bəjeɣənə(n)] V. trans.

ver·re·ge·nen <verregende, i. verregend> [vəreɣənə(n)] V. intr.

aan·be·nen <beende aan, h. aangebeend> [ambenə(n)] V. intr.

toe-ei·ge·nen <eigende zich toe, h. zich toegeëigend> [tuɛiɣənə(n)] V. wk ww zich toe-eigenen

1. toe-eigenen (onrechtmatig in bezit nemen):

sich dat. aneignen

2. toe-eigenen (tot zijn eigendom maken):

sich dat. zulegen

in·re·ge·nen <regende in, h. ingeregend> [ɪnreɣənə(n)] V. v. impers. ww

in·ze·ge·nen <zegende in, h. ingezegend> [ɪnzeɣənə(n)] V. trans.

mot·re·ge·nen <motregende, h. gemotregend> [mɔtreɣənə(n)] V. v. impers. ww

ont·ei·ge·nen <onteigende, h. onteigend> [ɔntɛiɣənə(n)] V. trans.

af·zoe·nen <zoende af, h. afgezoend> [ɑfsunə(n)] V. trans. (veelvuldig zoenen)

be·die·nen1 <bediende, h. bediend> [bədinə(n)] V. trans.

1. bedienen (dienen, helpen):

3. bedienen (zorg dragen voor, doen functioneren):

4. bedienen (rooms-katholiek):

ka·toe·nen [katunə(n)] ADJ.

aan·die·nen1 <diende zich aan, h. zich aangediend> [andinə(n)] V. wk ww

aandienen zich aandienen (zich willen laten gelden):

af·re·ke·nen1 <rekende af, h. afgerekend> [ɑfrekənə(n)] V. trans.

af·te·ke·nen1 <tekende af, h. afgetekend> [ɑftekənə(n)] V. trans.

2. aftekenen (ondertekenen; nauwkeurig afbeelden):

4. aftekenen (afmaken):

5. aftekenen (met tekenen afdoen):


Página en Deutsch | English | Español | Italiano | Polski