neerlandés » alemán

barm·har·tig <barmhartige, barmhartiger, barmhartigst> [bɑrmhɑrtəx] ADJ.

her·eni·gen <herenigde, h. herenigd> [hɛrenəɣə(n)] V. trans.

1. herenigen (weer bijeenbrengen):

2. herenigen (verzoenen):

on·barm·har·tig <onbarmhartige, onbarmhartiger, onbarmhartigst> [ɔmbɑrmhɑrtəx] ADJ.

be·ëdi·gen <beëdigde, h. beëdigd> [bəedəɣə(n)] V. trans.

1. beëdigen (eed afnemen):

2. beëdigen (door een eed bekrachtigen):

beeiden form.

hei·li·gen <heiligde, h. geheiligd> [hɛiləɣə(n)] V. trans.

rei·ni·gen <reinigde, h. gereinigd> [rɛinəɣə(n)] V. trans.

be·drei·gen <bedreigde, h. bedreigd> [bədrɛiɣə(n)] V. trans.

1. bedreigen (dreigen kwaad te berokkenen):

taal·ei·gen [talɛiɣə(n)] SUST. nt geen pl.


Página en Deutsch | English | Español | Italiano | Polski