Traducciones de „ätzende“ en el diccionario neerlandés » alemán

(Ir a alemán » neerlandés)

tien·de¹ [tində] ADJ.

tiende

zehntel

een tiende gedeelte

ein Zehntel

ze·ven·de¹ [zevəndə] ADJ.

zevende

siebtel

een zevende deel

ein Siebtel

een zevende liter

ein Siebtelliter

ben·de <bende|n, bende|s> [bɛndə] SUST. f

1. bende (rommel):

bende

Durcheinander nt

bende

Chaos nt

2. bende coloq. (groot aantal):

bende

Haufen m

3. bende:

bende (troep: georganiseerd)

Bande f

bende (troep: ongeorganiseerd)

Horde f

len·de <lende|n, lende|nen> [lɛndə] SUST. f

1. lende (deel van de rug):

lende

Lende f

2. lende:

lende (dieren)

Lende f

lende (klein stuk)

Lendchen nt

zien·de [zində] ADJ.

ziende blind zijn fig.

mit sehenden Augen blind sein form.

ne·gen·de¹ [neɣəndə] ADJ.

negende

neuntel

een negende deel

ein Neuntel

be·ken·de <bekende|n> [bəkɛndə] SUST. m en f

bekende

Bekannte(r) f(m)

el·len·de [ɛlɛndə] SUST. f geen pl.

1. ellende (rampzalige toestand, ervaring):

ellende

Elend nt

van pure ellende

aus purer Not

het (toon)beeld van ellende

das Bild des Elends [o. Jammers]

van ellende huilen (verdriet)

vor Kummer weinen

van ellende huilen (wanhoop)

vor Verzweiflung weinen

2. ellende:

ellende (narigheid: innerlijk)

Ärger m

ellende (narigheid: uiterlijk)

Schlamassel m

dat geeft alleen maar (een hoop) ellende

das bringt nur (einen Haufen) Ärger

de ellende is, dat …

das Schlimme ist, dass …

het hoopje ellende

das Häufchen Elend

le·gen·de <legende|n, legende|s> [ləɣɛndə] SUST. f

1. legende rel.:

legende

Legende f

legende

Heiligenerzählung f

2. legende (sage, sprookje):

legende

Legende f

3. legende ((land)kaart):

legende

Legende f

zon·de <zonde|n> [zɔndə] SUST. f

1. zonde (overtreding van goddelijke, zedelijke wetten):

zonde

Sünde f

2. zonde:

zonde (jammer)

schade

zonde (versterkend)

jammerschade

het is echt zonde dat …

es ist jammerschade, dass …

het is zonde om het weg te gooien

das ist zu schade zum Wegwerfen

het is zonde en schande

es ist eine Schande!

wat zonde van die mooie vaas

schade um diese schöne Vase!

zen·den¹ <zond, h. gezonden> [zɛndə(n)] V. intr.

zenden RADIO, TV

senden

zenden RADIO, TV

ausstrahlen

zen·der <zender|s> [zɛndər] SUST. m

zender

Sender m

iets op alle zenders uitzenden

etw über alle Sender ausstrahlen

een geheime zender

ein Geheimsender