Traducciones de „verzwegen“ en el diccionario alemán » neerlandés

(Ir a neerlandés » alemán)

ver·ˈzwei·gen [fɛɐ̯ˈ͜tsv͜aign̩] V. v. refl.

verzweigen

zich vertakken

ver·ˈwe·gen [fɛɐ̯ˈveːgn̩] ADJ.

verwegen

vermetel

verwegen

stout(moedig)

verwegen

koen

sie trug ein verwegenes Hütchen hum.

ze droeg een gedurfd [o. heel opvallend] hoedje

ver·ˈza·gen [fɛɐ̯ˈ͜tsaːgn̩] V. intr.

verzagen

versagen

verzagen

de moed verliezen

ver·ˈle·gen¹ [fɛɐ̯ˈleːgn̩] ADJ.

1. verlegen:

verlegen

verlegen

verlegen

bedeesd

2. verlegen:

verlegen

verlegen

verlegen

nodig hebbend

ver·ˈbie·gen² [fɛɐ̯ˈbiːgn̩] V. v. refl. irreg.

verbiegen

verbuigen

verbiegen

krombuigen

ver·ˈsie·gen V. intr.

versiegen

uitdrogen

versiegen

opdrogen

versiegen

verdrogen

die Finanzen versiegen fig.

de financiën raken geleidelijk uitgeput

ver·ˈzwei·feln V. intr.

verzweifeln

wanhopen

verzweifeln

vertwijfelen

verzweifeln

wanhopig worden

nur nicht verzweifeln!

moed houden!

es ist zum Verzweifeln

het is om wanhopig van te worden

ver·ˈflie·gen¹ [fɛɐ̯ˈfliːgn̩] V. intr. irreg.

1. verfliegen:

verfliegen

vervliegen

verfliegen

vervluchtigen

verfliegen

verdampen

2. verfliegen fig.:

verfliegen

vervliegen

sein Zorn ist verflogen

zijn toorn is snel verdwenen

ver·ˈpfle·gen V. trans.

verpflegen

te eten geven

verpflegen

maaltijden verstrekken

nur kalt verpflegt werden

alleen broodmaaltijden krijgen

ˈdes·we·gen [ˈdɛsˈveːgn̩, ˈdɛsveːgn̩] ADV.

deswegen

daarom

deswegen

om die reden

ˈNor·we·gen <Norwegens> [ˈnɔrveːɡn̩] SUST. nt kein pl.

Norwegen

Noorwegen nt

wes·ˈwe·gen [vɛsˈveːgn̩] ADV.

weswegen

waarom

ver·ˈschwie·gen [fɛɐ̯ˈʃviːgn̩] ADJ.

1. verschwiegen (diskret):

verschwiegen

discreet

verschwiegen

zwijgzaam

2. verschwiegen (geheimgehalten):

verschwiegen

heimelijk

verschwiegen

verborgen

3. verschwiegen (still, abgelegen):

verschwiegen

stil

verschwiegen

rustig

verschwiegen

afgelegen

das verschwiegene Örtchen eufem. hum.

de wc

ver·ˈzäh·len V. v. refl.

verzählen

zich vertellen

verzählen

verkeerd tellen

verzählen

mistellen

ver·ˈzwei·felt¹ [fɛɐ̯ˈ͜tsv͜aifl̩t] ADJ.

verzweifelt (völlig verzagt)

vertwijfeld

verzweifelt (hoffnungslos)

wanhopig

Ver·ˈzwei·gung <Verzweigung, Verzweigungen> [-gʊŋ] SUST. f suizo (Kreuzung, verzweigter Teil, verzweigtes Astwerk)

Verzweigung

vertakking

ver·ˈzwackt [fɛɐ̯ˈ͜tsvakt] ADJ.

verzwackt → verzwickt

Véase también: verzwickt

ver·ˈzwickt [fɛɐ̯ˈ͜tsvɪkt] ADJ.

verzwickt

verdraaid lastig

verzwickt

gecompliceerd

ver·ˈzwickt [fɛɐ̯ˈ͜tsvɪkt] ADJ.

verzwickt

verdraaid lastig

verzwickt

gecompliceerd

Ver·ˈzweif·lung <Verzweiflung> [fɛɐ̯ˈ͜tsv͜aiflʊŋ] SUST. f kein pl.

Verzweiflung

vertwijfeling

Verzweiflung

wanhoop

jdn in die [o. zur] Verzweiflung bringen [o. treiben]

iem tot wanhoop brengen

jdn in die [o. zur] Verzweiflung bringen [o. treiben]

iem wanhopig maken