Traducciones de „schinkenärmel“ en el diccionario alemán » neerlandés

ˈSchin·ken <Schinkens, Schinken> [ˈʃɪŋkn̩] SUST. m

1. Schinken GASTR.:

Schinken

ham

2. Schinken coloq.:

Schinken (Oberschenkel)

dij

Schinken (Gesäß)

bil

3. Schinken coloq. selten (Bein):

Schinken

been nt

4. Schinken hum. (Buch):

Schinken

(dikke) pil

Schinken

dik boek nt

5. Schinken hum. (Film, Theaterstück):

Schinken

draak

Schinken

(slechte) lange film

Schinken

(slecht) lang (toneel)stuk

ˈSchin·ken·speck SUST. m

Schinkenspeck

hamspek

Schinkenspeck

bacon nt

ˈschin·den <schindete, geschunden> [ˈʃɪndn̩] V. trans.

1. schinden (grausam antreiben):

schinden

afbeulen

schinden

afjakkeren

schinden

uitzuigen

schinden

kwellen

2. schinden coloq. (sparen):

schinden

sparen

schinden

omzeilen

Fahrgeld schinden

zwart rijden

3. schinden coloq. (heraus locken):

schinden

uitlokken

bei jdm ein paar Euro schinden

iem een paar euro aftroggelen

Eindruck schinden (wollen)

op alle mogelijke manieren indruk willen maken

Eindruck schinden (wollen)

erg willen imponeren

Zeit schinden

tijd (trachten te) winnen

ˈschin·de·te V.

schindete 3. pers sing. imperf. von schinden

Véase también: schinden

ˈschin·den <schindete, geschunden> [ˈʃɪndn̩] V. trans.

1. schinden (grausam antreiben):

schinden

afbeulen

schinden

afjakkeren

schinden

uitzuigen

schinden

kwellen

2. schinden coloq. (sparen):

schinden

sparen

schinden

omzeilen

Fahrgeld schinden

zwart rijden

3. schinden coloq. (heraus locken):

schinden

uitlokken

bei jdm ein paar Euro schinden

iem een paar euro aftroggelen

Eindruck schinden (wollen)

op alle mogelijke manieren indruk willen maken

Eindruck schinden (wollen)

erg willen imponeren

Zeit schinden

tijd (trachten te) winnen

Schin·de·ˈrei <Schinderei, Schindereien> [ʃɪndəˈr͜ai ] SUST. f

1. Schinderei (das Schinden):

Schinderei

afbeulerij

Schinderei

het afbeulen

Schinderei

het uitzuigen

2. Schinderei (qualvolle Arbeit):

Schinderei

beulenwerk

Schinderei

hondenwerk

Schinderei

gezwoeg nt

ˈschi·cken² [ˈʃɪkn̩] V. intr. (kommen lassen)

nach dem Arzt schicken coloq.

de dokter laten halen

ˈschmin·ken [ˈʃmɪŋkn̩] V. trans.

schminken

opmaken

schminken TEAT.

schminken

schminken TEAT.

grimeren